aanjagen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From Middle Dutch aenjagen. Equivalent to aan +‎ jagen.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈaːnˌjaː.ɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧ja‧gen

Verb[edit]

aanjagen

  1. (transitive, of animals) to drive, to cause to move
  2. (transitive) to incite, to impel
  3. (transitive, of fire) to kindle

Inflection[edit]

Conjugation of aanjagen (strong class 6 with weak past participle, separable)
infinitive aanjagen
past singular joeg aan
past participle aangejaagd
infinitive aanjagen
gerund aanjagen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular jaag aan joeg aan aanjaag aanjoeg
2nd person sing. (jij) jaagt aan joeg aan aanjaagt aanjoeg
2nd person sing. (u) jaagt aan joeg aan aanjaagt aanjoeg
2nd person sing. (gij) jaagt aan joegt aan aanjaagt aanjoegt
3rd person singular jaagt aan joeg aan aanjaagt aanjoeg
plural jagen aan joegen aan aanjagen aanjoegen
subjunctive sing.1 jage aan joege aan aanjage aanjoege
subjunctive plur.1 jagen aan joegen aan aanjagen aanjoegen
imperative sing. jaag aan
imperative plur.1 jaagt aan
participles aanjagend aangejaagd
1) Archaic.
Conjugation of aanjagen (weak, separable)
infinitive aanjagen
past singular jaagde aan
past participle aangejaagd
infinitive aanjagen
gerund aanjagen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular jaag aan jaagde aan aanjaag aanjaagde
2nd person sing. (jij) jaagt aan jaagde aan aanjaagt aanjaagde
2nd person sing. (u) jaagt aan jaagde aan aanjaagt aanjaagde
2nd person sing. (gij) jaagt aan jaagde aan aanjaagt aanjaagde
3rd person singular jaagt aan jaagde aan aanjaagt aanjaagde
plural jagen aan jaagden aan aanjagen aanjaagden
subjunctive sing.1 jage aan jaagde aan aanjage aanjaagde
subjunctive plur.1 jagen aan jaagden aan aanjagen aanjaagden
imperative sing. jaag aan
imperative plur.1 jaagt aan
participles aanjagend aangejaagd
1) Archaic.

Descendants[edit]

  • Afrikaans: aanjaag