aansluiting

Dutch

Etymology

From aansluiten +‎ -ing.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈaːnˌslœy̯.tɪŋ/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: aan‧slui‧ting

Noun

aansluiting f (plural aansluitingen, diminutive aansluitinkje n)

1. junction, connection (such as a power junction — stroomaansluiting)
2. liaison, relation, connection

   Ze vond weinig aansluiting bij de andere leerlingen.

   She experienced little of a bond with the other pupils.

3. connection, the act of connecting

   Antonym: afsluiting

4. (public transport) link or linkage with other public transport lines

   De aansluiting tussen stadsbus en metro kende ruimte voor verbetering.

   The interlinkage between city bus and underground had some for improvement.

5. (public transport) ride on another public transport line, being compatible with the trip on the preceding line

   De trein werd gestopt vanwege een agressieve, dronken passagier die in het gangpad plaste, waardoor velen hun aansluiting misten.

   The train was halted because of an aggressive drunk passenger who peed in the corridor, which caused many to miss their rides on other lines.

Derived terms

• gasaansluiting
• stroomaansluiting

Descendants

• Afrikaans: aansluiting