berekenen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From Middle Dutch berekenen. Equivalent to be- +‎ rekenen.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /bəˈreːkənə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧re‧ke‧nen
  • Rhymes: -eːkənən

Verb[edit]

berekenen

  1. (transitive) to calculate, to compute

Inflection[edit]

Inflection of berekenen (weak, prefixed)
infinitive berekenen
past singular berekende
past participle berekend
infinitive berekenen
gerund berekenen n
present tense past tense
1st person singular bereken berekende
2nd person sing. (jij) berekent berekende
2nd person sing. (u) berekent berekende
2nd person sing. (gij) berekent berekende
3rd person singular berekent berekende
plural berekenen berekenden
subjunctive sing.1 berekene berekende
subjunctive plur.1 berekenen berekenden
imperative sing. bereken
imperative plur.1 berekent
participles berekenend berekend
1) Archaic.

Derived terms[edit]

Descendants[edit]

  • Sranan Tongo: bereiken