doorzeven

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology 1[edit]

From door- +‎ zeven.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌdoːrˈzeː.və(n)/
  • Hyphenation: door‧ze‧ven
  • Rhymes: -eːvən

Verb[edit]

doorzeven

  1. (transitive) to riddle (to make holes)
Inflection[edit]
Conjugation of doorzeven (weak, prefixed)
infinitive doorzeven
past singular doorzeefde
past participle doorzeefd
infinitive doorzeven
gerund doorzeven n
present tense past tense
1st person singular doorzeef doorzeefde
2nd person sing. (jij) doorzeeft doorzeefde
2nd person sing. (u) doorzeeft doorzeefde
2nd person sing. (gij) doorzeeft doorzeefde
3rd person singular doorzeeft doorzeefde
plural doorzeven doorzeefden
subjunctive sing.1 doorzeve doorzeefde
subjunctive plur.1 doorzeven doorzeefden
imperative sing. doorzeef
imperative plur.1 doorzeeft
participles doorzevend doorzeefd
1) Archaic.

Etymology 2[edit]

Compound of door +‎ zeven.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈdoːrˌzeː.və(n)/
  • Hyphenation: door‧ze‧ven

Verb[edit]

doorzeven

  1. (transitive) to sieve through (to put through a sieve)
Inflection[edit]
Conjugation of doorzeven (weak, separable)
infinitive doorzeven
past singular zeefde door
past participle doorgezeefd
infinitive doorzeven
gerund doorzeven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zeef door zeefde door doorzeef doorzeefde
2nd person sing. (jij) zeeft door zeefde door doorzeeft doorzeefde
2nd person sing. (u) zeeft door zeefde door doorzeeft doorzeefde
2nd person sing. (gij) zeeft door zeefde door doorzeeft doorzeefde
3rd person singular zeeft door zeefde door doorzeeft doorzeefde
plural zeven door zeefden door doorzeven doorzeefden
subjunctive sing.1 zeve door zeefde door doorzeve doorzeefde
subjunctive plur.1 zeven door zeefden door doorzeven doorzeefden
imperative sing. zeef door
imperative plur.1 zeeft door
participles doorzevend doorgezeefd
1) Archaic.