elastisch

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Alternative forms[edit]

Etymology[edit]

Borrowed from German elastisch, from New Latin elasticus.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /eːˈlɑstis/
  • (file)
  • Hyphenation: elas‧tisch
  • Rhymes: -ɑstis

Adjective[edit]

elastisch (comparative elastischer, superlative meest elastisch or elastischt)

  1. elastic
    Synonym: veerkrachtig

Inflection[edit]

Inflection of elastisch
uninflected elastisch
inflected elastische
comparative elastischer
positive comparative superlative
predicative/adverbial elastisch elastischer het elastischt
het elastischte
indefinite m./f. sing. elastische elastischere elastischte
n. sing. elastisch elastischer elastischte
plural elastische elastischere elastischte
definite elastische elastischere elastischte
partitive elastisch elastischers

Descendants[edit]

  • Indonesian: elastis

German[edit]

Pronunciation[edit]

Adjective[edit]

elastisch (strong nominative masculine singular elastischer, comparative elastischer, superlative am elastischsten)

  1. elastic
  2. flexible
  3. resilient
  4. springy, bouncy

Declension[edit]

Further reading[edit]

  • elastisch” in Duden online
  • elastisch” in Digitales Wörterbuch der deutschen Sprache