halfslachtig

Dutch

Etymology

From half (“half”) +‎ slacht (“sort, kind - compare geslacht”) +‎ -ig or halfslacht +‎ -ig.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌɦɑlfˈslɑx.təx/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: half‧slach‧tig
• Rhymes: -ɑxtəx

Adjective

halfslachtig (comparative halfslachtiger, superlative halfslachtigst)

1. without much conviction or effort; halfhearted

   Hij deed een halfslachtige poging om te stoppen met roken.

   He made a half-hearted attempt to quit smoking.

Inflection

Declension of halfslachtig
uninflected	halfslachtig
inflected	halfslachtige
comparative	halfslachtiger
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		halfslachtig	halfslachtiger	het halfslachtigst het halfslachtigste
indefinite	m./f. sing.	halfslachtige	halfslachtigere	halfslachtigste
	n. sing.	halfslachtig	halfslachtiger	halfslachtigste
	plural	halfslachtige	halfslachtigere	halfslachtigste
definite		halfslachtige	halfslachtigere	halfslachtigste
partitive		halfslachtigs	halfslachtigers	—

Synonyms

• (halfhearted): halfhartig

Derived terms

• halfslachtigheid