herfsttij

Dutch

Etymology

Compound of herfst (“autumn”) +‎ tij (“tide”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈɦɛrfs.tɛi̯/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: herfst‧tij

Noun

herfsttij n (plural herfsttijen or herfsttijden)

1. autumn, fall
2. (figurative) period of decline, final period of a lifetime

   De schilderes had in het herfsttij van haar leven een nieuwe hobby, flippo's verzamelen

   The painter took on a new hobby in the final years of her life, collecting milk caps.

   In zijn beroemde boek, "Herfsttij der Middeleeuwen", beschreef de twintigste-eeuwse historicus Johan Huizinga de Lage Landen op de vooravond van de Renaissance.

   In his famous book The Waning of the Middle Ages the twentieth-century historian Johan Huizinga described the Low Countries on the eve of the Renaissance.

Derived terms

• herfsttijloos