inzetbaar

Dutch

Etymology

inzetten +‎ -baar

Pronunciation

• IPA^(key): /ɪnˈzɛt.baːr/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: in‧zet‧baar

Adjective

inzetbaar (comparative inzetbaarder, superlative inzetbaarst)

1. deployable

Inflection

Declension of inzetbaar
uninflected	inzetbaar
inflected	inzetbare
comparative	inzetbaarder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		inzetbaar	inzetbaarder	het inzetbaarst het inzetbaarste
indefinite	m./f. sing.	inzetbare	inzetbaardere	inzetbaarste
	n. sing.	inzetbaar	inzetbaarder	inzetbaarste
	plural	inzetbare	inzetbaardere	inzetbaarste
definite		inzetbare	inzetbaardere	inzetbaarste
partitive		inzetbaars	inzetbaarders	—

Derived terms

• inzetbaarheid