prijzen

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈprɛi̯zə(n)/

• Audio

  (file)

• Rhymes: -ɛi̯zən

Etymology 1

From Middle Dutch prisen, from Old French priser, from Latin pretiō.

Verb

prijzen

1. (transitive) to praise

Inflection

Inflection of prijzen (strong class 1)
infinitive	prijzen
past singular	prees
past participle	geprezen
infinitive	prijzen
gerund	prijzen n
	present tense	past tense
1st person singular	prijs	prees
2nd person sing. (jij)	prijst	prees
2nd person sing. (u)	prijst	prees
2nd person sing. (gij)	prijst	preest
3rd person singular	prijst	prees
plural	prijzen	prezen
subjunctive sing.1	prijze	preze
subjunctive plur.1	prijzen	prezen
imperative sing.	prijs
imperative plur.1	prijst
participles	prijzend	geprezen
1) Archaic.

Derived terms

• aanprijzen
• onvolprezen
• prijzenswaardig

Descendants

• Afrikaans: prys
• Negerhollands: pries, prijs

Etymology 2

From prijs +‎ -en.

Verb

prijzen

1. (transitive) to price

Inflection

Inflection of prijzen (weak)
infinitive	prijzen
past singular	prijsde
past participle	geprijsd
infinitive	prijzen
gerund	prijzen n
	present tense	past tense
1st person singular	prijs	prijsde
2nd person sing. (jij)	prijst	prijsde
2nd person sing. (u)	prijst	prijsde
2nd person sing. (gij)	prijst	prijsde
3rd person singular	prijst	prijsde
plural	prijzen	prijsden
subjunctive sing.1	prijze	prijsde
subjunctive plur.1	prijzen	prijsden
imperative sing.	prijs
imperative plur.1	prijst
participles	prijzend	geprijsd
1) Archaic.

Descendants

• Afrikaans: prys
• Negerhollands: pries, prijs

Etymology 3

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

prijzen

1. plural of prijs