zonnedek

Dutch

Etymology

Compound of zon +‎ -e- +‎ dek.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈzɔ.nəˌdɛk/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: zon‧ne‧dek

Noun

zonnedek n (plural zonnedekken, diminutive zonnedekje n)

1. sundeck (deck segment of a ship used for sunbathing)
2. (archaic, historical) halfdeck

   Synonym: halfdek

3. (archaic, rare) A sun cover on a ship.

   Synonym: zonnedak

4. (obsolete) Any sun cover, sunshade.

   Synonym: zonnescherm

   • 1795, James Cook, Reize rondom de waereld, volume 1, page 252:

     Wij trokken vervolgens langs het strand, dat eene baai vormt, Qaitipeha genaamd, en eindelijk vonden wij het Opperhoofd, zittende bij enige fraaie zonnedekken van kanos, onder welke wij onderstelden dat hij en zijn gevolg sliepen.

     We then travelled along the beach, that forms a bay, called Qaitipeha, and we found the chief at last, sitting near some fetching sun covers of canoes, beneath which we supposed that he and his following used to sleep.

Descendants

• Russian: зо́нтик (zóntik), зонт (zont) (see there for further descendants)