sneeuwachtig

Dutch

Etymology

Compound of sneeuw (“snow”) +‎ -achtig (“-like”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈsneːu̯ˌɑx.təx/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: sneeuw‧ach‧tig

Adjective

sneeuwachtig (comparative sneeuwachtiger, superlative sneeuwachtigst)

1. snowlike, resembling snow

Inflection

Declension of sneeuwachtig
uninflected	sneeuwachtig
inflected	sneeuwachtige
comparative	sneeuwachtiger
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		sneeuwachtig	sneeuwachtiger	het sneeuwachtigst het sneeuwachtigste
indefinite	m./f. sing.	sneeuwachtige	sneeuwachtigere	sneeuwachtigste
	n. sing.	sneeuwachtig	sneeuwachtiger	sneeuwachtigste
	plural	sneeuwachtige	sneeuwachtigere	sneeuwachtigste
definite		sneeuwachtige	sneeuwachtigere	sneeuwachtigste
partitive		sneeuwachtigs	sneeuwachtigers	—