proeksel

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

Related to praksel.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈpruk.səl/
  • Hyphenation: proek‧sel

Noun[edit]

proeksel n (plural proeksels, diminutive proekseltje n)

  1. (dialectal, Groningen, Drenthe) goop, gunk, slush
    • 1961 September 2, Ruud Elzer, “Groninger kunstenaars op Groninger coasters. Ruud Elzer voer op Fambo”, in Nieuwsblad van het Noorden, page 21:
      Wat mij nog het meest getroffen heeft was de last die ik in een park ondervond van een hongerig uitziende schoenenpoetser, die op mijn schenen dook, toen ik op een bank zat te tekenen en mijn vertwijfeld neen-schudden volkomen negerend, verwoed begon mijn schoenen en sokken in te smeren met een „proeksel“ van onbestemde kleur.
      The thing that struck me the most was how much bother I experienced in a park from a hungry-looking cobbler, who dived for my shins when I sat on a bench in order to draw something, and, completely ignoring my hesitant headshaking, eagerly began plastering my shoes and socks with an indeterminately coloured gunge.