aanvoelen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

Compound of aan +‎ voelen.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈaːnˌvu.lə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧voe‧len

Verb[edit]

aanvoelen

  1. (transitive) to have feeling for, to sense
    Zij voelt altijd goed aan wanneer er een modulatie ingepast moet worden.
    She always has a good sense for knowing when we should insert a modulation.
  2. (intransitive, with adverbs) to feel, to be to the touch
    Je hoofd voelt erg warm aan, je hebt misschien koorts.
    Your head is very warm to the touch, you might have fever.
  3. (transitive) to feel [+ als (like)]

Inflection[edit]

Conjugation of aanvoelen (weak, separable)
infinitive aanvoelen
past singular voelde aan
past participle aangevoeld
infinitive aanvoelen
gerund aanvoelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular voel aan voelde aan aanvoel aanvoelde
2nd person sing. (jij) voelt aan voelde aan aanvoelt aanvoelde
2nd person sing. (u) voelt aan voelde aan aanvoelt aanvoelde
2nd person sing. (gij) voelt aan voelde aan aanvoelt aanvoelde
3rd person singular voelt aan voelde aan aanvoelt aanvoelde
plural voelen aan voelden aan aanvoelen aanvoelden
subjunctive sing.1 voele aan voelde aan aanvoele aanvoelde
subjunctive plur.1 voelen aan voelden aan aanvoelen aanvoelden
imperative sing. voel aan
imperative plur.1 voelt aan
participles aanvoelend aangevoeld
1) Archaic.

Further reading[edit]