User:Matthias Buchmeier/nl-en-w

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search
w {letter} :: The twenty-third letter of the Dutch alphabet
W {letter} :: The twenty-third letter of the Dutch alphabet
W {adv} :: abbreviation of west; west
waag {f} :: weighing scales
waag {f} :: place (building) where goods are weighed
waag {f} :: wave
waag {f} :: water flow, current
waaghals {m} :: daredevil
waagschaal {f} [figurative] :: risk, risky situation or condition(s)
waaien {v} [of the wind] :: to blow
waaien {v} [of the weather] :: to be windy
waaier {m} :: hand-held fan (used for cooling oneself)
waaier {m} :: something resembling the shape of a fan
waaieren {v} :: to fan, to cool with a hand-held fan or another motion of the hand
waakhond {m} :: watchdog, guard dog
waakvlam {f} :: pilot light, pilot flame
waakzaam {adj} :: vigilant, watchful
waakzaamheid {f} :: vigilance, watchfulness, alertness
Waal {prop} {m} :: the Waal
Waal {prop} {m} :: A Walloon person, a person from Wallonia
Waals {prop} {n} :: Walloon (the language)
Waals {adj} :: Walloon
Waals {adj} :: relating to the Walloon church
Waals-Brabant {prop} {n} :: Walloon Brabant, a province of Belgium
Waalse {m} :: a member of the Walloon church
Waalwijk {prop} {n} :: Waalwijk (city/and/municipality)
waan {m} :: delusion
waanbeeld {n} :: delusion
waanbeeld {n} :: illusion, hallucination
waanzin {m} [chiefly uncountable] :: delusion
waanzin {m} [chiefly uncountable] :: insanity, lunacy
waanzinnig {adj} :: (literally) out of his/her mind, insane, mad
waanzinnig {adj} [colloquial, with positive connotations] :: crazy, fantastic outrageous; extreme
waanzinnig {adv} :: in an insane way
waanzinnig {adv} [colloquial, with positive connotations] :: incredibly, extremely (well or good)
waanzinnige {noun} :: madman, crazy person
waar {adv} [interrogative] :: where, in which place
waar {adv} [relative] :: where, the place that
waar {adv} [interrogative, with a preposition] :: what, which thing
waar {adv} [relative, with a preposition] :: what, that which
waar {adj} :: true
waar {adj} :: authentic
waar {f} :: ware, merchandise, product
waaraan {adv} :: pronominal adverb form of aan + wat
waarachter {adv} :: pronominal adverb form of achter + wat
waarachteraan {adv} :: pronominal adverb form of achteraan + wat
waarachtig {adj} :: true, genuine, real
waarachtig {adj} :: sincere, reliable
waarachtig {adv} :: verily, really
waarachtig {interj} :: verily, truly
waarachtig {interj} :: holy smokes, bugger me backwards
waarachtigheid {f} :: genuineness, realness
waaraf {adv} :: pronominal adverb form of af + wat
waarbij {adv} :: pronominal adverb form of bij + wat; whereby
waarbinnen {adv} :: pronominal adverb form of binnen + wat
waarborg {m} :: guarantee
waarborgen {v} :: to insure, guarantee
waarboven {adv} :: pronominal adverb form of boven + wat
waarbuiten {adv} :: pronominal adverb form of buiten + wat
waard {m} :: A innkeeper, a publican
waard {m} :: A landlord, a host
waard {m} [obsolete] :: The master of the household; a husband,
waard {m} [obsolete] :: A protector, a lord
waard {adj} [following a noun phrase] :: worth
waard {f} {m} :: A holm, holme, an area surrounded by rivers
waard {f} {m} :: A type of foreland, outside a local system of dikes
waard {f} {m} :: A dwelling mound
waard {m} :: alternative form of woerd
waarde {f} :: value, worth
waarde {f} :: moral value
waarde {contraction} [Brabantian] :: contraction of waart gij
waardeloos {adj} :: worthless
waarderationaliteit {f} :: wertrationalität, intrinsic rationality
waarderationeel {adj} :: wertrational, intrinsic rational
waarderen {v} :: to appreciate, to value
waarderen {v} :: to estimate the value of, to appraise
waardering {f} :: appreciation
waardering {f} :: appraisal
waardevol {adj} :: worthful
waardevol {adj} :: valuable
waardgeld {n} [historical] :: advance payment to a mercenary
waardgelder {m} [historical, chiefly in the plural] :: mercenary
-waardig {suffix} :: appended to verb stems, adjectives or nouns to express their capacity to complete the action specified in the said elements; -able, -ible, ...worthy
waardig {adj} :: worthy
waardig {adj} :: stately
waardigheid {f} :: dignity, honour
waardin {f} :: A female innkeeper
waardin {f} :: A wife of the innkeeper
waardin {f} :: A madam, a female proprietor of a brothel
waardoor {adv} :: pronominal adverb form of door + wat
waardoorheen {adv} :: pronominal adverb form of doorheen + wat
waardplant {f} :: A host plant
waardschap {n} :: profession of innkeeping
waardschap {n} :: innkeeping
waardschap {n} :: a meal for guests; a banquet
waardschap {n} :: a gathering or meeting
waardvogel {m} :: A host bird, a bird that is the host of a brood parasite
waar een wil is, is een weg {proverb} :: where there is a will there is a way
waar gaat deze bus naartoe {phrase} :: where does this bus go?
waar gaat deze trein naartoe {phrase} :: where does this train go?
waargebeurd {adj} :: real, actual
waarheen {adv} :: whither, to where [separable]
waarheid {f} :: truth
waarheidsgetrouw {noun} :: truthful, accurate, true to life
waarin {adv} :: pronominal adverb form of in + wat
waar kan ik een hotel vinden {phrase} :: where can I find a hotel?
waar kom je vandaan {phrase} :: where are you from?
waar komt u vandaan {phrase} [formal] :: where are you from?
waarlangs {adv} :: pronominal adverb form of langs + wat
waarlijk {adv} :: truly
waarloze {adj} :: inflected form of waarloos
waarloze {m} [Brabantian] :: worthless person, good-for-nothing
waarmede {adv} :: alternative form of waarmee
waarmee {adv} :: pronominal adverb form of met + wat
waarna {adv} :: pronominal adverb form of na + wat
waarnaar {adv} :: pronominal adverb form of naar + wat
waarnaartoe {adv} :: pronominal adverb form of naartoe + wat
waarnaast {adv} :: pronominal adverb form of naast + wat
waarneembaar {adj} :: perceptible
waarnemen {vti} :: to perceive, to observe, to notice, to sense
waarnemen {vti} :: to be acting, to temporarily assume the duties of another person
waarnemer {m} :: observer
waarnemer {m} :: representative
waarneming {f} :: observation
waarneming {f} :: perception
waarnemingshorizon {m} [astrophysics] :: event horizon
waarnen {noun} [obsolete] :: to warn
waarning {f} [rare, obsolete] :: warning
waarom {adv} :: pronominal adverb form of om + wat
waarom {adv} :: why, because of what
waaromheen {adv} :: pronominal adverb form of omheen + wat
waaromtrent {adv} :: pronominal adverb form of omtrent + wat
waaronder {adv} :: pronominal adverb form of onder + wat
waarop {adv} :: pronominal adverb form of op + wat
waarop {adv} :: after which
waarover {adv} :: pronominal adverb form of over + wat
waaroverheen {adv} :: pronominal adverb form of overheen + wat
waarrond {adv} :: pronominal adverb form of rond + wat
waarschijnlijk {adv} :: probably
waarschijnlijk {adj} :: probable, likely
waarschijnlijkheid {f} :: probability
waarschuwen {vt} :: to warn, to let someone know, to notify about a threat or consequences
waarschuwing {f} :: warning
waarschuwingsschot {n} :: A warning shot
waarsman {m} [historical] :: An official responsible for the representation of a district at a water board
waartegen {adv} :: pronominal adverb form of tegen + wat
waartegenover {adv} :: pronominal adverb form of tegenover + wat
waartoe {adv} :: pronominal adverb form of tot + wat
-waarts {suffix} :: In or towards the direction referred to by the stem onto which this suffix has been appended; the resulting word is an adverb or adjective
waartussen {adv} :: pronominal adverb form of tussen + wat
waartussendoor {adv} :: pronominal adverb form of tussendoor + wat
waaruit {adv} :: pronominal adverb form of uit + wat
waarvan {adv} :: pronominal adverb form of van + wat; of which
waarvanaf {adv} :: pronominal adverb form of vanaf + wat
waarvandaan {adv} :: pronominal adverb form of vandaan + wat
waarvoor {adv} :: pronominal adverb form of voor + wat
waarvoorbij {adv} :: pronominal adverb form of voorbij + wat
waarzegger {mf} :: soothsayer, fortuneteller
waarzeggerij {f} :: fortunetelling
waas {n} :: haze, mist
waas {n} :: bloom
waas {n} :: film
wablief {interj} [Brabant] :: I beg your pardon?
wacht {f} :: guard-post
wachten {vi} :: to wait [+ op (object) = for]
wachter {m} :: A guard, a sentinel
wachter {m} [literally] :: One who waits
wachtgeld {n} [social welfare] :: an allowance paid to someone who is involuntarily unemployed in their field of expertise which equates to about 70% of the expected salary at their experience level in the Netherlands
wachthuis {n} :: guardhouse
wachthuis {n} [chiefly diminutive] :: guard booth, sentry-box
wachthuisje {n} :: a sentry-box, booth to provide elementary shelter to a sentry
wachthuisje {n} :: a wachtman's hut
wachtkamer {f} :: A waiting room
wachtlijst {f} :: waiting list
wachtrij {f} {m} :: queue, waiting list
wachttijd {m} :: waiting time
wachttoren {m} :: A watchtower, tower from where guards etc. can keep a watchful eye
wachtvolk {n} [collective] :: guard (people who work as guards)
wachtwoord {n} :: password
wad {n} :: wadeable mud flat
Waddenzee {prop} {f} :: the Wadden Sea: a marginal sea stretching from the northern Netherlands to southwestern Denmark
wade {f} :: popliteus
wade {f} :: shroud
wade {f} :: type of trawl
waden {v} :: to wade
wadi {m} [geology] :: wadi
wadlopen {vi} :: to walk or wade across mudflats at low tide as a recreational activity
waf {interj} :: woof (the sound of a dog barking)[1]
wafel {m} :: wafer
wafel {m} :: waffle
wafelijzer {n} :: waffle iron (a cooking appliance used to make waffles)
waffel {f} {m} [derogatory] :: mouth, beak, trap
wagen {m} :: wagon, carriage
wagen {m} [mainly the diminutive] :: cart
wagen {m} :: automobile, car, van
wagen {m} :: sled, moving platform on wheels or rails a heavy machine etc. is mounted on
wagen {m} [metonymy] :: A load filling one of the above vehicles
wagen {vi} :: to venture, take risks
wagen {vt} :: to dare, presume
wagen {vt} :: to risk, to jeopardize
wagen {vt} :: to move
wagen {vi} :: to be moved, literally or figuratively in many senses
Wagenaar {prop} :: surname
wagenburcht {mf} :: alternative form of wagenburg
wagenburg {mf} :: wagon fort, corral, laager
Wageningen {prop} :: Wageningen (city/and/municipality)
wagenmenner {m} :: charioteer
wagenpark {n} :: fleet of cars, rolling stock
wagenziek {adj} :: carsick
wagenziekte {f} :: carsickness (motion sickness caused by motor car travel)
wagenziekte {f} [archaic] :: motion sickness caused by travel in an animal-drawn car or carriage
waggie {m} [slang, Netherlands] :: car, automobile
wagon {m} :: car (a railway carriage, a nonpowered unit in a railroad train)
wak {n} :: A hole in ice (on the surface of a body of water)
wake {f} :: A wake (a gathering to remember a dead person)
waken {vi} :: to stay awake
waken {vi} :: to watch, to be alert
wake-up call {m} :: An alert, reminder, or call to action caused by a dramatic event
wakker {adj} :: awake
wakker worden {v} :: to wake up
wakvlakte {f} :: polynya
wal {m} :: coast, shore (side of land near to the water)
wal {m} :: earthen levee as protection against flooding
wal {m} :: wall around city as military defense
wal {m} :: periorbital dark circle
wal {m} :: eye circle; bags
wal {m} [archaic] :: whale
Walcheren {prop} {n} :: A peninsula and former island in Zeeland to the west of Zuid-Beveland, to the south of Noord-Beveland and to the north of Zeelandic Flanders
Wales {prop} {n} :: Wales (country)
walgeld {n} :: fee levied on mooring vessels
walgelijk {adj} :: noisome, disgusting, nausea inducing
walgen {v} [archaic] :: to cause to become nauseated, to disgust
walgen {v} [used with van] :: to abhor, to hate
walgewelf {n} [dated] :: casemate
walging {f} :: disgust, aversion, revulsion
walgvogel {m} :: dodo, †Raphus cucullatus
Wallonië {prop} {n} :: Wallonia
walm {m} :: waft
walmen {v} :: to give off smoke, to fume
walnoot {f} :: walnut
walnoot {m} :: walnut tree
walnotenboom {m} :: walnut tree (a deciduous tree of the genus Juglans)
Walraven {prop} :: surname
walrus {m} :: walrus, any member of the family Odobenidae of which Odobenus rosmarus is the sole extant member
wals {f} :: waltz
wals {f} :: a roller (such as a tractor roller or a road roller)
walschot {n} :: spermaceti
walsen {v} :: to flatten, notably by (steam)roller
walsen {v} :: to waltz
walsen {v} :: (said of drinks) to rotate in the glass, so as to free the aroma
walvis {m} :: whale, mammal of the order Cetacea
Walvis {prop} {m} [constellation] :: Cetus
walvisjacht {f} {m} :: whaling
walviskalf {n} :: A whale calf
walvistraan {mf} :: whale oil
walvisvaart {f} :: whaling
wam {mf} [archaic] :: a belly
wam {mf} [archaic] :: a stomach
wam {mf} :: a beef dewlap
wam {mf} :: a fish belly cut open
wambuis {n} :: gambeson
wan- {prefix} :: Preceding nouns, verbs and adjectives with the sense ‘bad, un-
wan {f} {m} :: winnowing basket
wanbeleid {n} :: misgovernance
wanbof {m} :: misfortune, bad luck
wanboffen {vi} :: to have bad luck
wanboffer {m} :: unlucky person
wand {m} :: wall
wand {m} :: face (as in mountain face)
wandaad {f} :: A misdeed; in legal jargon, a less serious category of crime
wandcontactdoos {f} :: a electrical wall socket, an outlet on a wall
wandelaar {m} :: hiker
wandelaar {m} :: walker, someone who walks
wandelen {v} :: to stroll, be on a walk (‘to go for a walk’ = ‘gaan wandelen’)
wandelen {v} :: to walk
wandelende tak {m} :: stick insect
wandeling {f} :: walk, ramble
wandelpad {n} :: A path for walking; a walkway, a trail, a footpath
wandelroute {m} :: hiking trail, walking track
wandelstok {m} :: walking stick
wandeltocht {f} :: hike, stroll, walking trip
wandkaart {f} :: A wall map (topographical map hung on a wall)
wandrocht {n} :: monster, something or someone that is very ugly
wandrochtig {adj} [obsolete] :: monstrous, hideous
wandtapijt {n} :: tapestry
wane {c} [Surinam] :: A type of South American tree that produces hardwood, Sextonia rubra
wanen {v} :: to misbelieve (believe falsely or incorrectly)
wang {f} :: cheek
wangedrag {n} :: misconduct
wangedrocht {n} :: monstrosity, monster, something or someone very ugly
wangeloof {n} [pejorative] :: superstition
wangeloof {n} [pejorative] :: religious unorthodoxy
wangeloven {v} [dated] :: to disbelieve
wangelovig {adj} [obsolete, pejorative] :: superstitious
wangelovig {adj} [obsolete, pejorative] :: unorthodox
wangelovig {adj} [obsolete, pejorative] :: irreligious
wangestalte {f} :: misshapen figure
wangzak {m} :: A cheek pouch
wanhoop {f} :: despair
wanhopig {adj} :: hopeless, desperate
wanhopige {noun} :: desperate one, person in despair
wankel {adj} :: unsteady, unstable, tottering
wankel {adj} :: shaky, insecure
wankelen {v} :: to stagger
wankelen {v} :: to waver, to wobble
wankelmoed {m} :: fickleness, lack of steadfastness, proclivity to change course, opinion, etc
wankelmoed {m} :: cowardice, fearfulness
Wankelmotor {m} :: Wankel engine
wanmolen {m} :: winnowing mill
wanneer {adv} :: when
wanneer {conj} :: when
wanneer {conj} :: whenever
wannen {v} :: to winnow
wanorde {f} :: disorder, chaos
wanordelijk {adj} :: chaotic, messy
wanprestatie {f} [law] :: non-performance, breach of contract
wanprestatie {f} [colloquial] :: substandard performance, failure
wansmaak {m} :: poor aesthetic taste
wansmaak {m} [dated] :: a bad taste in one's mouth
wansmaak {m} [obsolete] :: aversion, disgust
wanstaltig {adj} :: deformed; misshapen
want {conj} :: for, because
want {f} :: mitten
want {n} :: shroud, sideways support for a mast
wantaal {f} :: any use of language considered substandard
wantaal {f} [dated] :: insulting, offensive or vulgar language
wantoestand {m} :: An incorrect, immoral or illegitimate condition or situation, a wrong
wantrouwen {v} :: to mistrust
wantrouwen {n} :: Mistrust
wantrouwend {adj} :: suspicious
wantrouwig {adj} :: suspicious, distrustful
wants {m} :: true bug (insect belonging to the Heteroptera, suborder within the Hemiptera)
wanverhouding {f} :: disproportion
WAO {prop} {f} [Netherlands] :: initialism of Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAO'er {m} :: someone with an incapacity to work who is covered by the WAO (i.e. those who became incapacitated before 2004)
wapen {n} :: weapon
wapen {n} [heraldry] :: coat of arms
wapenen {vt} :: to arm, to give weapons to
wapenen {vt} :: to reinforce, to protect
wapenfeit {n} :: feat, exploit, achievement, in particular in battle
wapenhandel {m} :: arms trade
wapenkreet {m} :: call to arms
wapenkunde {f} :: heraldry
wapenschild {n} :: coat of arms, blazon (heraldic bearings)
wapensmid {m} :: weaponsmith
wapenspreuk {f} [heraldry] :: heraldic motto
wapenstand {m} :: armistice
wapenstand {m} :: truce
wapenstilstand {m} :: armistice
wapenstok {m} :: truncheon, baton (blunt weapon)
wapensysteem {n} :: weapons system
wapenteken {n} :: coat of arms, blazon
wapentuig {n} [collective] :: military equipment, arms
Wapenveld {prop} {n} :: Wapenveld (village)
wapenwedloop {m} :: arms race
wapperen {v} :: to flutter, to wave about (such as hair)
war {f} :: confusion, disarray
war {f} :: tangle, mess
war {f} :: an elevated area on the floor of a body of water, a kind of contraption for luring and catching fish, where nets and fykes could be installed
warboel {m} :: disorderly mess
Ward {prop} :: A given name, either as a diminutive of Edward or officially given equivalent to English Ed(dy), Ned, Ted
warempel {adv} :: somehow, strangely
warempel {interj} :: response to something that is unexpected, amazing
waren {vi} :: to wander, to roam
waren {vt} [obsolete] :: to watch
waren {vt} [obsolete] :: to protect
waren {vt} [obsolete] :: to keep, to preserve
warenfetisjisme {n} [Marxism] :: commodity fetishism
warenhuis {n} :: A department store
warenhuis {n} :: A warehouse
warenhuis {n} :: A greenhouse in which crop rotation is practised
wargeest {m} :: scatterbrain
Warholiaans {adj} :: Warholian
warhoofd {n} :: scatterbrain
warhoofdig {adj} :: scatterbrained, muddled, confused
warm {adj} :: warm, hot
warm {adj} [meteorology, officially] :: 20 °C or more
warmen {vtr} :: to warm
Warmerdam {prop} :: surname
warmoes {f} {n} [collective, historical] :: vegetables, greens
warmoes {f} {n} :: chard, Beta vulgaris var. vulgaris or Beta vulgaris var. cicla
warmoeswijf {n} [obsolete, historical] :: A vegetable saleswoman
warmoezerij {f} [historical, countable] :: vegetable farm
warmoezerij {f} [historical, uncountable] :: vegetable cultivation
warmoezier {m} [historical] :: A vegetable farmer
warmte {f} [literally] :: physical warmth, thermal energy, from moderate to heat
warmte {f} [figuratively] :: warmth, pronounced feeling, especially sympathetic emotion
warmtewisselaar {m} :: heat exchanger
warmwaterbron {m} :: hot spring
warmwaterkraan {f} :: warm-water tap
warmwaterkruik {f} :: hot water bottle
warmwaterkruikje {noun} :: diminutive of warmwaterkruik
warrig {adj} :: tangled, messy
warrig {adj} :: disorderly, confused
wars {adj} [nearly always predicative, with van] :: disliking, having an aversion
Warschau {prop} {n} :: Warschau (capital city)
Warschaupact {prop} {n} :: Warsaw Pact
wartaal {f} :: gibberish, jargon
was {m} :: laundry, clothes that need to be washed, or just have been washed
was {m} {n} :: wax
was {m} {n} :: growth
wasautomaat {m} :: washing machine
wasbak {m} :: washbasin
wasbal {m} :: laundry ball
wasbeer {m} :: A raccoon, carnivore of the genus Procyon
wasbeerachtige {noun} :: procyonid, any member of the family Procyonidae
wasbenzine {f} :: white gas (petrol-based solvent, detergent)
wasda {contraction} [colloquial] :: contraction of wat is dat
wasdom {m} :: the act of growing; growth
wasdom {m} :: the act of or maturing
wasem {m} :: water vapour
wasem {m} :: condensation
wasgelegenheid {f} :: washing accommodation (i.e. something that functions as a restroom)
wasgoed {n} :: laundry (that which needs to be laundered)
washand {m} :: A washing mitt; a pouch-like piece of terry cloth used for personal hygiene
Washington D.C. {prop} :: Washington D.C. (capital city)
waskeuken {f} :: A scullery, used for washing in particular
wasknijper {m} :: A clothespin
wasknijpertje {noun} :: diminutive of wasknijper
waskom {f} :: washbasin
waslijn {f} :: clothesline
waslijntje {noun} :: diminutive of waslijn
wasmachine {f} :: washing machine
wasmand {f} {m} :: laundry basket
wasmiddel {n} :: laundry detergent, washing agent
waspoeder {n} :: washing powder
wasrek {n} :: A drying rack (rack for dryiing laundry)
wasrekje {noun} :: diminutive of wasrek
wassen {vt} :: to wash, to clean
wassen {vi} [archaic] :: to grow, to rise, to increase, to become higher and/or bigger, to wax
wassen {adj} :: made of wax, waxen
wassen {vt} :: to rub wax on
wassenaar {m} :: A crescent, incomplete lunar disk
wassenaar {m} :: The same as heraldic or other emblem; especially used by the Ottomans and Muslim states in general, hence (but rarely by this name) considered an Islamic pendant to the Christian cross and used as metaphore for Islam etc
Wassenaar {prop} {n} :: A village and municipality in South Holland, the Netherlands, located between The Hague and Leiden
wasser {m} :: A washer, someone who washes
wasserette {f} :: launderette, laundromat
wasserij {f} :: laundry (shop or staffed facility that launders clothes)
wasserij {f} :: laundromat (self-service laundry)
wasstraat {f} :: carwash
wastafel {f} :: washbasin
wat {pron} [interrogative] :: what: e.g. (1) asking for a subject complement; (2) asking for a sentence object
wat {pron} [relative] :: what: e.g. (1) as the object of a sentence; (2) ditto
wat {pron} [relative] :: that: e.g. (1) modifying an indefinite pronoun like iets, niets, alles or het enige; (2) modifying an adjective that is used as a noun, usually a superlative
wat {pron} [relative] :: which: e.g. (1) modifying the demonstrative pronouns dat and datgene; (2) referring back to an entire sentence
wat {pron} [indefinite] :: something: e.g. (1) as subject; (2) as subject complement
wat {determiner} :: some
wat {adv} :: a bit, somewhat
watan {contraction} :: contraction of wat and dan
wat baten kaars en bril als de uil niet zien en wil {proverb} :: If somebody doesn't want to learn or cooperate, there's no use in helping him or her to do so
wat dan ook {pron} :: whatever, anything
wat de fak {interj} [vulgar] :: alternative form of wat de fok
wat de fak {phrase} [vulgar] :: alternative form of wat de fok
wat de fok {interj} [vulgar] :: what the fuck
wat de fok {phrase} [vulgar] :: what the fuck
wat de fuck {interj} [vulgar] :: alternative form of wat de fok
wat de fuck {phrase} [vulgar] :: alternative form of wat de fok
wat de neuk {interj} [vulgar, often, humorous] :: alternative form of wat de fok
wat de neuk {phrase} [vulgar, often, humorous] :: alternative form of wat de fok
wat een {phrase} :: what a, such a
water {n} :: water (H2O)
water {n} :: body of water (such as a lake, ditch or stream)
water {n} :: bodily fluid (especially amniotic fluid)
waterafstotend {adj} :: water-repellent, water-resistant
waterbed {n} :: waterbed (matrass filled with water; bed with such a matrass)
water bij de wijn doen {v} [idiomatic] :: to compromize, to make a settlement (literally: to add water to the wine)
waterbom {f} :: water bomb
waterbom {f} [derogatory] :: Dutch tomato
waterbom {f} [dated] :: depth charge
waterbouwkunde {f} :: hydraulic engineering, coastal engineering
waterbuffel {m} :: water buffalo, Bubalus bubalis
waterdicht {adj} :: waterproof, watertight (being sealed in a way to prevent water from entering)
waterdichtheid {f} :: waterproofness
waterdichtheid {f} :: water density, the density of (a sample of) water
waterdier {n} [zoology] :: An aquatic animal (animal which lives (primarily) in water)
waterdrager {m} :: water bearer; servant etc. who carries water for others (troops, workers...) to drink or wash with
waterdrager {m} :: any lowly servant
waterdrager {m} :: flunky; humble and slavish follower, employee, sportsman who plays in function of the team stars etc
wateren {vt} :: to water, to irrigate, to soak
wateren {vi} [common euphemism] :: to urinate
waterfiets {f} {m} :: A pedalo
waterfles {f} :: A water bottle
watergang {m} :: watercourse
watergang {m} :: A waterway used for diverting disposed excess water
Watergang {prop} {n} :: Watergang (A <<village>> in <

>, <<c/Netherlands>>, located along the Noordhollandsch Kanaal.)

watergeest {m} :: A water sprite, a nix
watergeus {m} [historical] :: An insurrectionist during the early stage of the Dutch Revolt who was active at sea; a Sea Beggar, a Water Beggar
Watergeus {m} [superseded] :: alternative case form of watergeus
watergevogelte {n} [collective] :: waterbirds
waterhoen {n} :: The aquatic, gallinaceous bird type moorhen
waterhoen {n} :: Especially the gallinule Gallinula chloropus
waterhond {m} :: water dog
waterhoofd {n} :: hydrocephalus
waterhoofd {n} [colloquial] :: excess, especially of management, overhead and leadership
waterhoos {f} :: a tornado that occurs over a body of water; a waterspout
waterig {adj} :: watery, aqueous
waterijs {n} :: sorbet (frozen fruit juice)
watering {f} :: alternative form of wetering
waterjuffer {f} [zoology] :: pond damselfly; any damselfly that belongs to the family Coenagrionidae
waterkanon {n} :: water cannon
waterkans {f} [Belgium] :: slim chance
waterkering {f} :: A water barrier, a flood defence
waterkers {f} [chiefly uncountable] :: watercress, plant of the genus Nasturtium
waterkeur {f} [historical] :: a local ordinance regarding water
waterkieken {noun} [Belgium] :: water fowl
waterkieken {noun} :: soaked person
waterkieken {noun} :: person who likes to swim or play in the water
waterkip {m} [Northern Netherlands and Zeeland, dialectal] :: moorhen (Gallinula chloropus)
waterkip {m} [Northern Netherlands, dialectal] :: Eurasian coot (Fulica atra)
waterkoker {m} :: kettle (A vessel for boiling water for tea; a teakettle.)
waterkou {f} :: cold (low temperature) caused by moistness
waterkoud {adj} :: cold and damp
waterkunde {f} :: hydrology
Waterland {prop} {n} :: A region in North Holland, encompassing the municipalities Waterland, Landsmeer and parts of Purmerend, Edam-Volendam and Amsterdam-Noord, to the east of Zaandam and mostly to the north of Amsterdam, bordering the IJsselmeer
Waterland {prop} {n} :: A municipality in the east of the above-described region
waterlander {m} :: tear
Waterlander {m} :: A person from Waterland, a region in North Holland to the east of Zaandam and mostly to the north of Amsterdam
waterleiding {f} :: water pipe
waterleiding {f} :: waterworks
waterlobelia {f} :: water lobelia, Lobelia dortmanna
Waterloo {prop} {n} :: A village in Walloon Brabant, Belgium; the site of a major military battle in 1815
waterman {m} :: water boy, water carrier
Waterman {prop} {m} [zodiac constellations, astrology] :: Aquarius
watermeloen {f} :: watermelon (plant and fruit)
watermerk {n} :: watermark (translucent image)
watermolen {m} :: watermill
water naar de zee dragen {v} [idiomatic] :: to carry coals to Newcastle, to do something unnecessary, to bring sand to the beach
waterpartij {f} :: An decorative or recreational artificial water feature
waterpas {n} :: A level, tool for finding whether a surface is leveled perfectly horizontally
waterpas {adj} :: spirit level, leveled perfectly horizontal
waterpeil {n} :: water level
waterpijp {f} :: tube (conduit) for transporting or containing water
waterpijp {f} :: water pipe, hookah
waterpistool {n} :: water gun, water pistol
waterpistooltje {noun} :: diminutive of waterpistool
waterplaats {c} :: urinal
waterplaats {c} :: drinking fountain, waterhole (an open storage where drinking water is kept)
waterplant {f} :: An aquatic plant, a waterplant
waterplantje {noun} :: diminutive of waterplant
waterpoel {m} :: waterhole (place with water where (wild) animals come to drink)
waterpokken {p} [plurale tantum] :: chicken pox
waterpolo {n} :: water polo
waterpomp {f} :: water pump
waterpomptang {f} :: groove-joint pliers, adjustable pliers
waterput {m} :: water well
waterraaf {m} :: cormorant
waterral {f} :: water rail, Rallus aquaticus
waterree {f} {n} :: water deer, Hydropotes inermis
waterschade {f} :: water damage
waterschap {n} :: water board, government structure for water management
waterschap {n} [Netherlands] :: separate level of government directly responsible for water management
waterschap {n} [Belgium, Flemish Region] :: intermediary structure for several distinct levels of government to discuss and plan water management
waterschoen {m} :: A water shoe (shoe intended for use in water)
waterschoentje {noun} :: diminutive of waterschoen
waterslang {m} :: water snake
Waterslang {prop} {m} [constellation] :: Hydra
watersnip {f} :: common snipe, Gallinago gallinago
watersnipje {noun} :: diminutive of watersnip
watersnood {m} :: a flood
watersport {f} :: watersport (sport played on or in water)
waterspuwer {m} :: gargoyle, waterspout
waterstaat {m} :: water management
waterstaat {m} :: A government agency or department responsible for the maintenance of infrastructure, initially specifically for water infrastructure
waterstaat {m} [archaic] :: The particular conditions (area, proportion, infrastructure) of surface water and ground water of a region, especially in relation to land
waterstaatskerk {f} :: A nineteenth-century church built with government subsidy and inspected by waterstaat, usually built for a Roman Catholic community as a compensation and often realised in a neoclassical architectural style
waterstand {m} :: water level
waterstof {n} [chemistry] :: hydrogen
waterstofbom {f} :: hydrogen bomb
waterstofperoxide {n} :: hydrogen peroxide (H2O2)
waterstofsulfide {n} :: hydrogen sulfide
watertanden {v} :: to make one's mouth water
watertoren {m} :: water tower
waterval {m} :: waterfall
waterverf {f} :: watercolor/watercolour, water-based pigment
waterverplaatsing {f} :: water displacement (volume of water displaced by an object)
watervlakte {f} :: expanse of water
watervliegtuig {n} :: seaplane (an aircraft with floaters as landing gear to enable it to land on water)
watervogel {m} :: An aquatic bird
watervrees {f} [literally] :: hydrophobia, aquaphobia, fear of water
watervrees {f} [obsolete] :: rabies
waterweg {m} :: waterway (navigable body of water)
waterweg {m} :: water route (route over a waterway)
waterwerper {m} :: water cannon (non-lethal weapon used for riot control, vehicle armed with this weapon)
waterwolf {m} [literary, Netherlands] :: water (personification of water as the national enemy)
waterwolf {m} [Netherlands] :: any body of water that is a threat to nearby land
waterwolf {prop} {m} [literary, Netherlands] :: the Haarlemmermeer
waterzooi {f} :: waterzooi, a type of Flemish stew
wat is er {phrase} :: what's the matter? what's on your mind? what's wrong?
wat is er aan de hand {phrase} :: What is the problem at hand? What is going on?
watje {noun} :: a piece of cotton wool
watje {noun} [derogatory] :: a wimp, a loser
wat kan ik voor u doen {phrase} [formal] :: What can I do for you?
wat mij betreft {adv} :: as far as I'm concerned
wat niet weet, wat niet deert {proverb} :: ignorance is bliss
watt {m} :: watt
watten {p} :: cotton wool
wattman {m} [Belgium] :: tram driver
wat voor {phrase} :: what kind of
Wauters {prop} :: surname
wauw {interj} :: wow (exclaims surprise or amazement)
Waver {prop} {n} :: Wavre, a town in Belgium
waypoint {n} :: waypoint
wazig {adj} :: bleary, blurry, fuzzy
wc {m} :: toilet (bathroom with toilet)
wc {m} :: water closet
wc-borstel {m} :: toilet brush
wc-bril {m} :: A toilet seat
wc-papier {n} :: toilet paper
wc-papiertje {noun} :: diminutive of wc-papier
wc-rol {f} {m} :: A roll of toilet paper, a toilet roll
wdj {interj} [internet slang] :: acronym of Wat doe je?
we {pron} :: we
web {n} :: web
web {n} :: the World Wide Web
webcam {m} :: webcam
webcamseks {m} :: webcam sex (sexual activity recorded by a webcam)
weblog {n} {m} :: A weblog
weblogger {m} :: A weblogger
weblogje {noun} :: diminutive of weblog
webpagina {f} :: web page
website {m} :: web site
webstek {m} [now, chiefly Belgium] :: website, now especially a personal website
webwinkel {m} :: online store
wecken {v} :: to home-can (to conserve home-made products by heating and storing them in airtight bottles)
wed {n} :: ford, shallow river crossing
wed {n} :: drinking place for animals
wedde {f} [chiefly Belgium] :: wage, wages
wedde {f} [Netherlands, dated, military] :: wage of a soldier
wedden {vi} :: to wager, to bet, to accept a gamble
weddenschap {f} :: wager, bet
wedder {m} [literally] :: A wagerer, one who bets
wedder {m} :: A gambler, someone given to wagers and gambles
wede {f} :: twig, especially of an oak or willow
wede {f} :: woad
wede {f} :: (by extension) blue dye from the woad plant
wede {f} [in toponyms] :: forest
wede {f} [in toponyms] :: brushwood, thicket
weder- {prefix} :: alternative form of weer-
weder {adv} [dated] :: alternative form of weer
weder {n} :: dated form of weer
wederbeeld {n} :: mirror image
wederbeeld {n} [by extension] :: opposite
wederdoper {m} [historical] :: Anabaptist
wedergeboorte {f} :: rebirth, revival
wedergeboorte {f} :: reincarnation, transmigration
wederhalen {v} :: to bring back, to return
wederhalen {v} :: to rehearse
wederhalen {v} :: to resay
wederhelft {f} {m} :: significant other, spouse, partner
wederik {m} :: loosestrife, plant of the genus Lysimachia
wederkerend {adj} :: reflexive (mostly in grammar terms like reflexive verb)
wederkerend voornaamwoord {n} :: reflexive pronoun
wederkerend werkwoord {n} :: reflexive verb
wederkerig {adj} :: mutual, reciprocal
wederlegschrift {n} [dated] :: written refutation
wederliefde {f} [now exclusively singular] :: love in return, responsive love
wederom {adv} :: again, once again
wederopbouw {m} :: reconstruction
wederopbouwmissie {f} [military] :: reconstruction mission (military mission whose stated aim is to rebuild a country or region)
wederrechtelijk {adj} [formal, legal jargon] :: illegal, against the law
wederspoed {m} [archaic] :: misfortune, hardship (difficult, testing situation)
wederstreven {v} [dated, formal] :: alternative form of weerstreven
wederstrevig {adj} :: rebellious, resistant
wederuitvoer {m} [economics] :: reexport
wederwraak {f} [formal] :: alternative form of weerwraak
wederzijds {adj} :: mutual, reciprocal
wedijver {m} :: rivalry
wedijveren {vi} :: to compete, to vie
wedloop {m} :: A race in running (speed contest in running)
wedloop {m} :: Any competition, instance of competing
wedloop naar de bodem {m} :: race to the bottom
wedstrijd {m} :: race, competition
wedstrijd {m} :: game, match
wedstrijdvervalsing {f} :: match fixing
weduw {mf} :: a widowed person; a widow or widower
weduwe {f} :: widow, surviving wife
weduwnaar {m} :: widower, surviving husband
wee {adj} :: nauseating
wee {f} :: contraction during labour or childbirth
wee {f} [archaic] :: sorrow, sadness, pain, woe (used in interjections of despair or annoyance)
weefgetouw {n} :: loom (frame used for weaving, of very variable size)
weefsel {n} :: tissue (e.g. living tissue)
weefsel {n} :: fabric (e.g. woven fabric)
weefselleer {f} :: histology (study of tissue and tissue structures)
weeg {f} {m} :: a wall consisting of a structure of laths and beams with in-between a plaiting of wicker, twigs or straw, filled and flattened with clay or lime
weeg {f} {m} :: plaited fence
weeg {f} {m} :: any non-stone wall
weegbree {f} :: A plantain, fleawort, a plant of the genus Plantago
weegschaal {f} :: scale (device to measure weight)
Weegschaal {prop} {f} [zodiac constellations, astrology] :: Libra
week {f} :: week
week {adj} :: soft, tender, fragile
week {adj} :: weak, gentle, weakhearted
weekblad {n} :: weekly (publication that is published once a week)
weekdier {n} :: A mollusc, invertebrate animal of the phylum Mollusca
weekeind {n} :: weekend, Saturday and Sunday
weekeinde {n} :: weekend, Saturday and Sunday
weekend {n} :: weekend
weeklagen {v} :: to whine
weekloon {n} :: A week's pay, weekly wage
weeksluiting {f} :: Closing event for the previous week(s), during which the participants display or perform things or activities which they have worked during the past week(s): for example, several classes of the same level in a grammar school perform a weeksluiting at the end of a week, to close off a theme that had been worked on up to that point (with the teacher's guidance, of course)
weelde {f} :: affluence, wealth, luxury
weemoed {m} [slightly, literary] :: melancholy
weemoedig {adj} :: melancholic, wistful
weemoedigheid {f} :: melancholy
weer- {prefix} :: again
weer- {prefix} :: against, contrary
weer {adv} :: again
weer {adv} :: back
weer {n} :: weather
weer {m} :: wether
weer {n} :: foxing (in textiles)
weer {n} :: callus
weer {m} :: knot in wood
weer {f} :: defense
weer {f} :: resistance
weer {f} [law, feudalism] :: seisin
weer {f} [law, feudalism] :: seisin
weer {m} [archaic] :: man
weeral {adv} [Belgium] :: (once) again
weerbarstig {adj} :: rebellious, recalcitrant, unruly
weerbarstig {adj} :: difficult, pesky (said of problems)
weerbarstig {adj} :: difficult to shape, inflexible (said of materials)
weerbarstigheid {f} :: stubbornness, headstrongness
weerbeer {m} [uncommon] :: werebear
weerbericht {n} :: weather report
weerbestendig {adj} :: weather-resistant
weerbom {f} [meteorology] :: sudden heavy storm caused by a precipitous drop in pressure in a depression
weergalmen {v} :: to ring, to make an echoing sound
weergaloos {adj} :: unrivalled, unequalled, unique
weergave {c} :: reproduction, rendering
weergeld {n} [historical] :: wergeld
weergeven {v} :: to give back
weergeven {v} :: to render, interpret
weergeven {v} :: to display, to reproduce
weerglans {m} :: glistening, glowing reflection; reflected shine or gleam
weerhaak {m} :: barb, fluke (protruding point or hook in stingers or metal weapons or tools)
weerhaan {m} :: weathercock
weerhanen {noun} :: plural of weerhaan
weerhouden {v} :: to hold back
weerjaguar {m} :: werejaguar
weerkaart {c} [meteorology] :: weather map, weather chart
weerkaatsen {v} [optics] :: to reflect
weerkaatsing {f} [optics] :: reflection
weerkerk {f} :: A fortified church (church with fortified walls, serving as a fortification)
weerklank {m} :: echo, reverberation
weerklinken {vi} :: to resound; to echo; to ring out
weerkunde {f} :: meteorology
weerleggen {v} :: to reject, to refute, to belie
weerlegging {f} :: refutation (an act of refuting)
weerlicht {n} :: sheet lightning
weerlicht {n} [dated] :: lightning [in general]
weerloos {adj} :: defenseless
weerloosheid {f} [uncountable] :: defencelessness
weerloosheid {f} [Protestantism, uncountable] :: nonviolence; the rejection of any violence even for self-defence, as practiced by the historic peace churches, especially the Anabaptists
weerloosheid {f} [rare, countable] :: something undefended
weerloosheidsbeginsel {n} [Protestantism, uncountable] :: principle of nonviolence, as practiced by the historic peace churches, especially in reference to the Anabaptists
weermacht {f} :: armed forces
weerman {m} :: A weatherman, a male weather forecaster
weer om geen hond door te sturen {n} :: extremely bad weather
weerpluim {m} [neologism] :: A graph showing multi-day or multi-week weather forecasts with error margins,
weersomstandigheid {f} [chiefly in the plural] :: weather condition
weerspannig {adj} :: refractory
weerspannig {adj} [of things] :: asking effort, difficult
weerspiegelen {v} :: to reflect, to mirror
weerspiegeling {f} :: reflection
weerspreken {v} :: to refute, to contradict
weerssituatie {f} :: weather situation
weerstaan {v} :: to resist, withstand
weerstand {m} :: resistance
weerstand {m} [physics] :: resistance
weerstand {m} [electricity] :: electrical resistance
weerstand {m} [electronics] :: resistor (electronic component)
weerstation {n} :: weather station, meteorological station
weerstreven {vt} [formal] :: to oppose, to resist against
weerstrevig {adj} :: alternative form of wederstrevig
weersverwachting {f} :: weather forecast
weersvoorspelling {f} :: weather forecast
Weert {prop} {n} :: Weert (city/and/municipality)
weervast {adj} :: weather-resistant
weervrouw {f} :: A weatherwoman, a female weather forecaster
weerwil {m} :: reluctance, something contrary to one's will
weerwolf {m} :: werewolf
weerwolverij {f} :: lycanthropy; the condition of being a werewolf or the action of becoming a werewolf
weerwraak {f} :: retaliation, revenge
weerzin {m} :: revulsion, aversion
weerzinwekkend {adj} :: repulsive, abhorrent, revolting
wees {mf} :: An orphan, who survived both parents
weesfiets {m} :: abandoned or owner-less bike present in a public space
weesgegroet {n} [Roman Catholicism] :: The Catholic prayer Hail Mary, after its (merged) first words
weesgegroetje {n} [Roman Catholicism] :: Hail Mary
weesgeneesmiddel {n} :: orphan drug (medical drug or treatment for a rare condition)
weeshuis {n} :: An orphanage
weesjongen {m} :: An orphan boy
weeskind {n} :: An orphaned child, an underage orphan
weesmeisje {n} :: An orphan girl
weest {v} [with postpositioned u] :: imperative of zijn
weet {m} :: knowledge; science
weet {m} [archaic] :: notice; advertisement
weetal {m} :: A know-all, a know-it-all
weetgierig {adj} :: inquisitive, curious (eager and desireful of learning and knowing)
weet je {interj} :: you know
weetje {noun} :: a trivial but useful piece of information, a tip
weetje {noun} :: a fact
weeuw {f} [archaic, poetic] :: widow
weg {m} :: way, road
weg {adv} :: away
weg {adv} :: gone, disappeared
weg {adv} [slang] :: hammered
wegaanduiding {f} :: road sign: the sign that shows the number of the road, e.g. M1
wegconcurreren {v} :: to outcompete, typically by means of arguably unfair practices; to undercut
wegdek {n} :: pavement, paving, road surface
wegdoen {v} :: to put away, to clear away, to get rid of
wegebben {v} :: to fade away slowly, ebb away
wegen {vt} :: to weigh (to determine the weight or be of specified weight)
wegenaanleg {m} :: road construction
wegenbelasting {f} :: road tax
wegenbouw {m} :: road construction
wegenkaart {f} :: road map
wegennet {n} :: road network
wegens {prep} :: because of, for
weggaan {vi} :: to go away, to leave
wegge {f} :: wedge
wegge {f} :: a wedge-shaped object, like a bread
wegge {f} :: wheat bread, often a special type of bread, with great regional differences in meaning
weggebruiker {m} :: road user (someone who makes use of a public road at any given time)
weggeven {v} :: to give away, to offer as a gift
weggooien {vt} :: to throw away, discard
weghalen {v} :: to take away, remove
weghelft {f} :: half/side of the road (part of the road with traffic going in one particular direction)
wegkijken {v} :: to look away, avert one's gaze
wegkijken {v} [figuratively] :: to remain wilfully ignorant or refuse to face reality
wegkijker {m} :: Someone who refuses to face reality or acknowledge an uncomfortable truth
wegkwijnen {v} :: to waste away
weglaten {v} :: to omit
weglating {f} :: omission, deletion
weglatingsteken {n} :: apostrophe
wegleggen {v} :: to put away, to lay aside
weglopen {vi} :: to walk away, to walk off
weglopen {vi} [of fluids] :: to stream away, to run off
wegmisbruiker {m} :: road abuser, someone who shows bad behaviour on public roads
wegnemen {v} :: to take away
wegnemer {m} :: one who takes away
wegnemer {m} [obsolete, grammar] :: a word in the ablative case
wegpiraat {m} :: a dangerous, aggressive and/or inconsiderate motorist, a road hog
wegpromoveren {v} :: to promote, to assign to a higher position
wegpunt {n} :: waypoint
wegrestaurant {n} :: A roadside restaurant, a roadside diner
wegrit {m} [cycling] :: road race
wegschrijven {v} :: to write data to long-term storage (e.g. a hard disk)
wegslepen {vt} :: to tow away, to draw away, to haul away
wegsluipen {v} :: to sneak off, slip away
wegspoelen {v} :: to wash away, to flush away
wegstemmen {vt} :: to vote out, to reject, to vote away
wegstoppen {v} :: to put away
wegstoppen {v} :: to hide
wegsturen {v} :: to send away
wegsturen {v} :: to dismiss
wegvagen {v} :: to wipe out, raze
wegvagen {v} :: to sweep away
wegvagen {v} :: to rub out, delete
wegvallen {v} :: to become absent, disappear
wegvallen {v} :: to be left out, be omitted
wegverkeer {n} :: road traffic
wegversperring {f} :: road block
wegvervoer {n} :: road transport
wegvliegen {v} :: to fly away
wegvliegen {v} :: to flee, to swiftly run away
wegvoeren {v} :: to carry away
wegwaaien {v} :: to be blown away by the wind
wegwaarts {adv} :: going elsewhere
wegwerken {v} :: to eliminate, get rid of
wegwerkzaamheid {f} [chiefly a plurale tantum] :: roadwork
wegwerpaansteker {m} :: disposable lighter
wegwerpen {v} :: to cast away, to throw out
wegwerpen {v} [figuratively] :: to reject
wegwerpluier {m} :: A disposable nappy, a disposable diaper
wegwezen {v} :: to go away, to be gone
wegwezen {v} :: to get out, to scram
wegwijzer {m} :: A road sign
wegwijzer {m} :: Any other sign giving directions where to go and/or which path/trail/route to follow, e.g. within a building or gardens
wegwijzer {m} [figuratively] :: Something giving ample directions in a more theoretical field, e.g. a publication with legal advice, administrative procedures
wegzetten {v} :: to put away, set aside
wei {f} :: a product obtained from milk; whey
wei {f} :: alternative form of weide
weide {f} :: pasture
weidemolen {m} :: meadow mill, a small windmill to drain an meadow
weiden {v} [ergative] :: to (let/make) graze
weidewinkel {m} [Netherlands] :: A large supermarket, DIY centre or warehouse built on an industrial estate or outside built-up areas
weidman {m} [archaic] :: hunter
weids {adj} :: broad, widely spread
weids {adj} :: spacious
weifelen {v} :: to waver, falter
weigerachtig {adj} :: prone to refusing
weigerambtenaar {m} [Netherlands] :: civil officiant (a civil servant) who refuses to marry same-sex couples
weigeren {vit} :: to refuse, to deny (not to allow)
weigering {f} :: refusal
weigerlijk {adv} [Belgium] :: carefully, heedfully
weigeruroloog {m} :: a urologist that refuses to perform circumcisions
Weijers {prop} :: surname
weiland {n} :: pasture
Weimar {prop} {n} :: Weimar (city)
Weimarrepubliek {prop} {f} :: Weimar Republic
weinig {determiner} :: little, few, not much, not many
weinig {pron} :: little, not much, not a lot
weinig {adv} :: little, not much
weinig {adv} :: not often
weit {f} :: wheat
wekelijk {adj} :: effeminate, weak
wekelijks {adv} :: Weekly
wekelijks {adj} :: Weekly
weken {vt} [archaic] :: to soften
weken {vtr} :: to soak
wekenlang {adv} :: for weeks
wekenlang {adj} :: lasting weeks
wekken {vt} :: to wake, to wake up
wekken {vt} :: to cause (particularly of certain emotions)
wekker {m} :: An alarm clock
wekker {m} :: Someone who wakes other people
wekkerradio {m} :: clock radio
wel- {prefix} :: well-
wel {adv} :: The opposite of not (used to add positive emphasis to the verb, much like the auxiliaries "do" or "does" in affirmative sentences in English)
wel {adv} :: no less than, as much as, as many as (expressing amazement)
wel {adv} :: fairly
wel {adv} [dated, regional] :: well
wel {n} :: weal (general state of well-being and prosperity)
wel {f} [rare] :: well, source
wel {c} :: well; shaft (excavation made for the extraction of mineral resources)
welbehagen {n} :: pleasure
welbemind {adj} :: beloved
welbespraakt {adj} :: well-spoken, eloquent
welbespraaktheid {f} :: eloquence (the quality of artistry and persuasiveness in speech or writing)
welbevinden {n} :: well-being, in particular good health or a good condition
weldaad {f} :: good deed
wel degelijk {adv} :: used to deny a negative assertion: certainly, too
weldoener {m} :: benefactor
weldoenster {f} :: benefactor ("benefactress", as it were)
weldoorvoed {adj} :: well-fed
weldra {adv} :: soon
wel eens {adv} :: occasionally
weleens {adv} :: sometimes
weleer {adv} :: yore
weleer {n} :: good times that have gone by; yesteryear
wel en wee {n} :: The circumstances, both positive and negative, that one experiences; ups and downs, wellbeing
welgang {m} :: success
welgesteld {adj} :: well-to-do
welgezindheid {f} :: affinity, attraction
welig {adj} :: luxuriant
welig tieren {v} :: to thrive, to flourish
welingelicht {adj} :: abreast, well-informed
weliswaar {adv} :: admittedly, indeed
welk {determiner} :: which (what, of those mentioned or implied)
welk {pron} [relative] :: which
welken {v} :: to wither
welken {pron} [relative, dated] :: to which, to whom
welker {pron} [relative, dated] :: whose, of whom
welker {pron} [relative, dated] :: to which, to whom
welke talen spreekt u {phrase} :: what languages do you speak?
welkom {adj} :: welcome
welkom {interj} :: welcome!
welks {pron} [relative, dated] :: whose
wellen {v} :: to soak, to soften by putting into water
welles {interj} [affirmation, colloquial, childish] :: Used to contradict a negative assertion
welletjes {adj} [invariable, colloquial] :: enough
wellevend {adj} :: well-mannered, courteous
wellevend {adv} :: courteously
wellevendheid {f} :: courtesy
wellevendheid {f} :: etiquette
wellicht {adv} [sentence-initial] :: possibly, perhaps
wellicht {adv} :: probably, likely
welluidend {adj} :: euphonious
welluidendheid {f} :: euphony
wellust {f} {m} :: pleasure, lust
wellust {f} {m} :: lust, lechery, sensual pleasure
wellust {f} {m} :: desire
wel moge het u bekomen {phrase} :: Said after a meal, to wish that the addressed enjoyed it
welnee {interj} :: of course not
welopgevoed {adj} :: well-brought-up, well-raised, well-bred, well-mannered
welordening {f} [mathematics] :: well-ordering
weloverwogen {adj} :: measured, deliberate (such as a plan or a murder)
welp {m} {n} :: whelp, young mammal of certain carnivorous species, notably canine pup, bear - or lion cub
welp {m} {n} :: human youngster, especially of age group 8-11 in boy scouts
welriekend {adj} :: fragrant
Welsh {n} :: Welsh, the language
Welsh {adj} :: Welsh
welsprekend {adj} :: eloquent
welsprekendheid {f} :: eloquence
welstand {m} :: prosperity, wealth, success
welterusten {interj} [chiefly Netherlands] :: good night, sleep well
welvaart {f} :: welfare
welvaartsspieren {p} [colloquial] :: fat
welvaartsstaat {m} [now, chiefly Belgium] :: welfare state
welvaren {v} :: to prosper, thrive
welven {vt} :: to bend like an arch, to arch
welven {vr} :: to be shaped like an arch, to become arch-shaped
welwillend {adj} :: kind
welwillend {adv} :: kindly
welwillendheid {f} :: kindness, goodwill
welzijn {n} :: well-being
wemelen {v} :: (used with van) to teem with, to be abound with, to be filled with
wen {adv} [archaic] :: when
wen {conj} [archaic] :: when
wendbaar {adj} :: nimble, agile
wendbaar {adj} :: versatile, manoeuvrable
wendbaarheid {f} :: agility
wende {f} :: turnaround
wenden {vt} :: to direct oneself, turn
wenden {vi} [nautical] :: to come about
wending {f} :: turn, chance to do something
wending {f} :: turn of events, change of circumstance
wenen {vi} :: To cry, weep, shed tears
Wenen {prop} {n} :: Wenen (capital city)
wenk {m} :: a hint or a sign with certain body movements such as wink, nod or wave
wenkbrauw {f} :: eyebrow
wenkbrauwpotlood {n} :: eyebrow pencil
wenken {v} :: to beckon, wave
wenken {v} :: to warn by hinting with body movements
wennen {vi} :: to get used (to), to become accustomed [+ aan (object) = to]
wennen {vi} :: to become familiar
wens {m} :: wish
wensdenken {n} :: wishful thinking
wenselijk {adj} :: desirable
wenselijkheid {f} :: desirability
wensen {v} :: to wish
wensende wijs {m} [grammar] :: the optative mood
wenskaart {f} :: postcard to express wishes
wentelen {vi} :: To rotate, turn
wentelen {vt} :: To rotate, turn over
wentelen {vi} :: To revolve, wind
wentelen {vr} :: To wallow, roll over
wentelteefje {n} :: French toast
wentelteefje {n} :: sometimes used as a pet name for women; Cutie Pie, Cupcake, Candy, Pumpkin
wenteltrap {m} :: spiral staircase
wenteltrap {m} :: wentletrap, mollusc of the family Epitoniidae
wentelwiek {f} [uncommon] :: A helicopter
wentelwiek {f} [rare, nonstandard] :: The rotor of a helicopter or a similar aircraft; the sail of a windmill
werdegang {m} :: development process, past evolution
werdegang {m} :: career history
wereld {f} {m} :: world
Wereldbank {prop} {f} {m} :: World Bank
wereldbeeld {n} :: worldview (set of views and opinions about the world and society)
wereldberoemd {adj} :: world-famous
wereldbevolking {f} :: global population, world population
wereldbol {m} :: globe
wereldbrand {m} [philosophy, Stoicism, religion] :: conflagration, cyclical or eschatological destruction of the world through fire
wereldbrand {m} :: any large fire
wereldbrand {m} [poetic] :: world war, world-scale conflict
wereldburger {m} :: cosmopolite, citizen of the world, cosmopolitan
wereldburgeres {f} :: female cosmopolite, female citizen of the world, female cosmopolitan
werelddeel {n} :: continent
Werelddierendag {prop} {m} :: World Animal Day (4 October)
wereldeconomie {f} [uncountable] :: world economy, global economy
wereldeconomie {f} [countable] :: globally important economy
wereldeconomie {f} [countable, sociology] :: international economic system without a single hegemon
werelderfgoed {n} :: World heritage (as designated by UNESCO), such as World Heritage Sites
wereldhandel {m} :: international trade, world trade, global trade
wereldheer {m} [Roman Catholicism] :: secular clergyman
wereldheerschappij {f} :: world domination
wereldkaart {f} :: world map
wereldkampioen {m} :: world champion
wereldkampioenschap {n} :: world championship
wereldkrijg {m} [archaic] :: world war
wereldlijk {adj} :: worldly, temporal
wereldmacht {f} :: world power
wereldmuziek {f} :: world music (blend of pop and traditional music)
wereldmuziek {f} [historical] :: music of the spheres
wereldnieuws {n} :: global news, news from all over the world or globally important new
wereldomroep {m} :: international or worldwide broadcasting service
wereldoorlog {m} :: world war
wereldorde {f} :: A world order
wereldpolitiek {f} :: geopolitics
wereldrevolutie {f} :: world revolution, global revolution
wereldrijk {m} [literally] :: A global empire, which rules the (known) world
wereldrijk {m} :: A colonial empire which comprises at least part of every (known) continent
wereldrijk {m} [figuratively] :: A 'world class' great power, which can rival any coexistent empire
werelds {adj} :: worldly
wereldschokkend {adj} :: earthshattering, shocking, of great import or consequence
wereldstekker {m} :: plug adapter
wereldtaal {f} :: world language (language spoken widely internationally)
wereldtaal {f} :: world language (global lingua franca, usually pertaining to a constructed language)
wereldtentoonstelling {f} :: World Fair
wereldtitel {m} :: world title
wereldverbeteraar {m} :: (utopian) social reformer
wereldverbeteraar {m} [pejorative] :: do-gooder
wereldverzaker {m} [chiefly Hinduism, Buddhism] :: ascetic, someone who pursues an ascetic way of life
wereldvoorraad {m} :: global supply, global stock
wereldvrede {f} :: world peace
wereldwijd {adj} :: worldwide
wereldwonder {n} :: wonder of the world
wereldzee {f} :: ocean
wereldzee {f} :: all of the Earth's oceans and major seas
weren {vt} :: to hold back, to keep out
werf {m} [regional, Southern Dutch, Belgian Dutch] :: short for bouwwerf
werf {m} :: short for scheepswerf
werf {m} :: wharf, quay
wering {f} :: the act of keeping out something; exclusion
werk {n} :: task, job, chore
werk {n} :: profession (line of work)
werk {n} :: workplace
werk {n} :: product (result of work)
werk {n} [dialectal] :: Coarse fibres and woody parts of flax and hemp, discarded as garbage
werkbaar {adj} :: workable, functional
werkbalk {m} [graphical user interface] :: toolbar
werkbij {f} :: worker bee
werkbij {f} :: a woman that works hard
werkdag {m} :: working day, workday
werkdier {n} :: A working animal, a domesticated animal put to work of use for man, as opposed to pets and wild animals
werkdruk {m} :: workload
werkeiland {n} :: An artificial island created for construction purposes
werkelijk {adj} :: real, actual
werkelijk {adv} :: really, truly
werkelijkheid {f} :: reality
werkelijkheid {f} [obsolete] :: activity, the state of being active or operative
werkelijkheid {f} [obsolete] :: activity, action, something one does
werkelijkheidszin {m} :: sense of reality
werkelijkheidszin {m} :: realism
werkeloos {adj} :: having nothing to do, doing nothing; idle, workless
werkeloos {adj} :: workless, jobless, unemployed
werken {vi} :: to work, labour
werken {vi} :: to work, to be effective
werken {vi} :: to function, be in working order
werken {vt} [amateur radio] :: to contact
werker {m} :: worker
werkgebied {n} :: working area, area of operation
werkgeefster {f} :: a female employer
werkgelegenheid {f} :: Employment (total number of jobs)
werkgever {m} :: an employer
werkgroep {f} {m} :: workgroup, taskforce
werking {f} :: working, functioning
werkloos {adj} :: alternative form of werkeloos
werkloosheid {f} :: shortage of work
werkloosheid {f} :: unemployment
werkloosheidsval {m} :: welfare trap
werkloze {mf} :: unemployed person, the unemployed
werklust {m} :: industry (3)
werkman {m} :: workman, (employed) working man; commoner
werkman {m} :: worker, laborer
werkmier {f} :: worker ant, ergate
werkneemster {f} :: a female employee
werknemer {m} :: an employee
werkpaard {n} :: A workhorse
werkpaard {n} [figurative] :: A diligent, hard-working person or piece of equipment
werkplaats {f} {m} :: workshop
werkplaats {f} {m} [freemasonry] :: a Masonic lodge
werkplek {f} {m} :: workplace
werkschuw {adj} :: workshy
werkstellig {adj} [rare] :: in effect, in force, being applied in practice
werkster {f} :: maid (house cleaner)
werkster {f} :: female worker
werkster {f} :: worker female among eusocial insects
werkstraf {f} {m} :: community service as a substitute for a jail sentence
werktuig {n} :: tool
werktuigkunde {f} :: mechanical engineering
werkuur {n} :: working hour
werkverlet {n} [Belgium] :: leave from work
werkverschaffing {f} :: A public employment programme
werkvloer {m} :: workplace
werkwijze {f} {m} :: working method, working procedure
werkwoord {n} :: verb
werkwoordelijk {adj} :: verbal
werkzaam {adj} :: operative
werkzaam {adj} :: hardworking
werkzaam {adj} :: employed
werkzaamheid {f} :: activity, operation
werkzaamheid {f} :: efficacy, efficaciousness
werkzaamheid {f} :: diligence
werk ze {interj} :: good luck at work!
werpen {vt} :: to throw
werpen {vt} [of animals] :: to give birth
werper {m} :: thrower
werphout {n} :: throwing stick
werpmes {n} :: throwing knife
werpschijf {f} :: discus
werpspies {f} :: javelin
werpster {m} :: throwing star, shuriken
werpster {f} :: thrower (feminine); a woman who throws
wers {adv} [archaic, West Flemish] :: worse
werst {f} :: verst (obsolete Russian unit of length)
wervel {m} :: vertebra
werveldier {n} [dated, zoology] :: A vertebrate, animal which has a vertebral column
wervelen {v} :: to whirl, to twist, to swirl
wervelkolom {m} :: vertebral column
wervelstorm {m} :: cyclone, tornado
wervelstroom {m} :: eddy current
wervelwind {m} :: whirlwind
werven {v} :: To recruit, notably for enlistment or civil employment
werven {v} :: To obtain (money) through soliciting
werver {m} :: A recruiter of staff, notably:
werver {m} :: of troops
werver {m} :: of sailors
werver {m} :: A political or other propagandist
werwaarts {adv} [archaic] :: whither, to where
wesp {f} :: wasp, used certain members of the order Hymenoptera, especially of the superfamily Vespoidea
wespendief {m} :: pern, European honey buzzard, Pernis apivorus
wespendief {m} :: honey buzzard, any raptor of the genera Pernis and Henicopernis
wespennest {n} :: A wasps' nest
wespennest {n} [figurative] :: A difficult situation, a hornets' nest
wespenspin {f} :: alternative form of wespspin
wespentaille {f} :: a wasp waist, wasp-like waistline, a very slim waist
wespspin {f} :: wasp spider, Argiope bruennichi
Wesseling {prop} :: surname
Wessels {prop} :: surname
Wessem {prop} {n} :: Wessem (town)
west {adv} [only in compounds] :: west
west {adv} :: westwards
West-Australië {prop} :: West-Australië (state)
West-Azië {prop} :: Western Asia
West-Duitsland {prop} {n} :: West Germany, either the BRD before German reunification or the portion of Germany formerly belonging to the BRD
westelijk {adj} :: western
Westelijke Sahara {prop} {n} :: Western Sahara
westen {n} :: west
Westen {n} :: The West
wester- {prefix} :: western
Westerhof {prop} :: surname
Westerkwartier {prop} {n} :: Westerkwartier (municipality)
westerling {m} :: westerner, someone living in, coming from or associated with the west of the world, a country etc
westers {adj} :: Western
Westerveld {prop} :: Westerveld (municipality)
Westerveld {prop} :: surname
Westervoort {prop} :: Westervoort (village/and/municipality)
Westerwolde {prop} {n} :: Westerwolde (municipality)
westfront {n} :: west front, western front
West-Germaans {adj} :: West Germanic
westkust {f} {m} :: West coast (not necessarily of the United States)
Westland {prop} {n} :: Westland (region/and/muncipality), known for its greenhouses
West Maas en Waal {prop} :: West Maas en Waal (municipality)
West-Slavisch {adj} :: West Slavic
Weststellingwerf {prop} :: Weststellingwerf (municipality)
West-Terschelling {prop} {n} :: West-Terschelling (A <<village>> on <<isl/Terschelling>>, <

>, <<c/Netherlands>>, being the largest village of the municipality Terschelling and seat of the local government.)

West-Vlaams {prop} {n} :: West Flemish (language)
West-Vlaanderen {prop} {n} :: West Flanders, a province of Belgium
West-Vlieland {prop} {n} [historical] :: West-Vlieland (A <<former village>> on <<isl/Vlieland>>, lost to the sea in 1736.)
westwaarts {adv} :: westwards
westwaarts {adj} :: westward, westerly
wet {f} :: law (rule)
wet {f} :: law (body of rules declared and/or enforced by a government)
wet {f} [physics] :: law
wetboek {n} :: lawbook, code of law
weten {vt} :: to know (knowledge)
weten {vt} :: to remember
weten {v} [auxiliary, with te] :: to be able to, to manage to (literally, "to know how to/to know of a way to")
wetenschap {f} [uncountable] :: knowledge
wetenschap {f} :: science, scholarly knowledge, scholarship (collective discipline of learning acquired through any scholarly method; totality of knowledge)
wetenschap {f} :: any academic discipline; in general, the sciences and humanities taken as a whole
wetenschappelijk {adj} :: scientific (of or having to do with science)
wetenschapper {mf} :: scientist (one whose activities make use of the scientific method)
wetenschapsfilosofie {f} :: philosophy of science
wetenschapsfilosofisch {adj} :: Related to philosophy of science
wetenschapsfilosoof {m} :: A philosopher of science
wetenschapsgeschiedenis {f} :: history of science and (academic) scholarship
wetenschapstaal {f} :: scientific terminology or jargon, language of science, scientific language
wetenschapstaal {f} :: a language (dialect, e.g. an official national language) used for communicating science
wetenswaardigheid {f} :: interesting piece of information
weten waar Abraham de mosterd haalt {vi} [idiom] :: to be well-informed
wetering {f} :: An artificial or partially artificial waterway, a canal; particularly one constructed with a view to water management and peat excavation
wetgeven {vi} :: To legislate, make (a) law(s)
wetgevende macht {f} :: legislature (a governmental body with the power to make, amend and repeal laws)
wetgever {m} [literally] :: A legislator, a lawmaker or lawgiver, a person who or an institution which makes (a) law(s)
wetgever {m} [religion] :: Title of Moses, Jesus or God
wetgeving {f} :: legislation
wethouder {m} :: alderman or public municipal administrator
wetsbreker {m} :: A lawbreaker
wetsteen {m} :: A whetstone
wetsverkrachter {m} [literary] :: (flagrant) violator of the law
wetsvoorstel {n} :: legal proposal, draft bill
wettelijk {adj} :: legal
wettelijk {adv} :: legally
wettelijkheid {f} :: lawfulness, legality
wetteloos {adj} :: lawless
wetteloosheid {f} :: lawlessness
wetten {v} :: To whet, hone or rub on with something for the purpose of sharpening an object (typically a blade)
wetten {v} [figuratively] :: To prepare, make preparations
wettig {adj} :: lawful, legal
wettigheid {f} :: legality
wet van Grimm {prop} {f} [linguistics] :: Grimm's law
wet van Meden en Perzen {f} :: iron law, irrevocable law (unchangeable, uncontestable principle)
weven {vti} :: to weave
Wever {prop} :: surname
wevershuisje {noun} :: weaver's house
wezel {f} :: least weasel, Mustela nivalis
wezel {f} :: any weasel
wezen {n} :: A being, creature
wezen {n} [as the second part of a compound noun] :: system, sector, institution (in an abstract sense)
wezen {n} [used absolutely, with definite article or possessive determiner] :: The essence of something
wezen {v} [only as the infinitive] :: alternative form of zijn
wezen {v} [with postpositioned jullie] :: imperative plural of zijn
wezenlijk {adj} :: essential, fundamental
wezenlijk {adj} :: real, existing
Wezep {prop} {n} :: Wezep (village)
Wezet {prop} {n} :: Visé, a town in Belgium
whiskey {m} :: (a glass of) whiskey
whisky {m} :: (a glass of) whisky, whiskey
WHO {prop} :: abbreviation of Wereldgezondheidsorganisatie ≡ World Health Organization
wichelaar {m} :: fortuneteller, diviner
wichelaar {m} :: dowser, one who uses a dowsing rod
wichelaarster {f} :: female fortuneteller
wichelares {f} :: female fortuneteller
wichelarij {f} :: divination
wichelen {v} :: to dowse, to divine
wichelroede {f} :: A divining rod, a dowsing rod
wichie {noun} [dialectal] :: alternative form of wichtje
wicht {n} :: living being, creature
wicht {n} :: child
wicht {n} :: girl
wie {pron} [interrogative, subjective or objective] :: who, whom
wie {pron} [relative, subjective or objective] :: who, whom; the one who, whoever
Wie {prop} :: surname, variant of Van Wie
Wie {prop} :: Wie (hamlet)
wie a zegt, moet ook b zeggen {proverb} :: in for a penny, in for a pound
Wieb {prop} :: given name
wiebelen {v} :: to wiggle, to wobble
wieberen {v} [colloquial] :: to scarper, to flee
wieberen {v} [colloquial] :: to leave
wieberen {v} [colloquial] :: to go, to move
wieberen {vt} [colloquial] :: to move, to remove
wieberen {vt} [colloquial] :: to lay off
Wiebrand {prop} :: given name
wied {n} [dated] :: weed, unwanted plant
wieden {vti} :: to weed, to remove weeds (from)
wie een vrouw trouwt om haar lijf, verliest het lijf en houdt het wijf {proverb} :: in choosing a marriage partner, character is more important than looks
wief {n} [regional, eastern, north-eastern] :: wife
wieg {f} :: cradle
wieg {f} :: birthplace
wiegelied {n} :: A lullaby
wiegen {v} :: to rock, to sway
wiegendruk {m} :: incunable
Wiegers {prop} :: surname
wiegje {noun} :: diminutive of wieg
wie het eerst komt, het eerst maalt {proverb} :: first come, first served
wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd {proverb} :: small things also deserve appreciation
wiek {f} :: sail of a windmill or blade on a wind turbine
wiek {f} :: propeller of a helicopter or similar aircraft
wiek {f} [archaic, poetic] :: wing
wiek {f} [chiefly Southern Dutch] :: wick
wiel {n} :: wheel
wieldop {m} :: wheel cover, hubcap
wielenaar {m} [archaic] :: cyclist
wieler {m} [archaic] :: bicycle
wieleraar {m} [Netherlands, colloquial] :: cyclist, especially a race cyclist
wieleren {v} [formal, literary] :: to cycle, to ride a bicycle
wielklem {f} :: A wheel clamp
wielrennen {vi} :: to race on a bicycle
wielrennen {n} [sports] :: race cycling
wielrenner {m} :: a sports or fitness cyclist, someone who races bicycles, as opposed to a person riding a bike for any other purpose
wielrenster {f} [sports] :: female cyclist
wien {pron} [interrogative and relative, objective, archaic] :: whom
wie niet sterk is, moet slim zijn {proverb} :: if the lion's skin cannot, the fox's shall
wie niet waagt, wie niet wint {proverb} :: nothing ventured, nothing gained
wiens {determiner} [interrogative] :: whose
wiens {determiner} [relative] :: whose
wier {n} :: seaweed
wier {pron} [interrogative, archaic] :: whose (feminine, plural)
wier {pron} [relative, dated] :: whose (feminine, plural)
wierde {f} :: A man-made hill for refuge during a flood, esp. one in Groningen and Friesland
wierdijk {m} :: A dike consisting of an outer wall made of eelgrass or seaweed, that is supported by wooden fencing and buttressed by an earthen bank
Wieringen {prop} {n} :: Wieringen (A <<region>>, former island and <<former municipality>> with city rights in <

>, <<c/Netherlands>>.)

wierook {m} :: incense
wierriem {m} :: An outer wall made of eelgrass or seaweed, supported by wooden fencing; historically used as the primary barrier of certain dikes
wiet {m} :: weed, marijuana
wietsigaret {f} [uncommon] :: marijuana cigarette, stick, joint
wiewouter {f} :: alternative form of vijfwouter
wifi {m} :: Wi-Fi
wig {f} :: wedge
Wiggers {prop} :: surname
wigschrift {n} [dated] :: cuneiform
wiiën {vi} :: to play on a Nintendo Wii
wij {pron} :: the first-person plural personal pronoun; refers to the speakers
wijbisschop {m} :: An auxiliary bishop, chiefly in missionary contexts
Wijchen {prop} {n} :: Wijchen (village/and/municipality)
wijd {adj} :: wide
wijd {adj} [dialectal] :: far
wijden {v} :: to dedicate, devote
wijden {v} :: to inaugurate
wijden {v} :: to bless, sanctify
wijd en zijd {adv} [phrase, place] :: widely, (almost) everywhere, far and wide
wijdte {f} :: width
wijdte {f} [by extension, poetic] :: vast, expansive landscape (or portion of water)
wijdte {f} [obsolete] :: latitude (distance to the equator, expressed as an angle)
wijdverspreid {adj} :: widespread
wijf {n} [often, derogatory] :: woman, potentially being as pejorative as bitch
wijf {n} [often, derogatory] :: babe, broad
wijfje {noun} [commonly] :: non-human female
wijfjeskat {f} :: she-cat, female of the cat
wijfjeskat {f} :: (including) queen (adult female cat)
wijk {f} {m} :: neighborhood
wijk {f} {m} :: district
wijkagent {m} :: community police officer
Wijk bij Duurstede {prop} :: A castle town and fortified town in the southeast of the province Utrecht, the Netherlands, along the Nederrijn, Kromme Rijn, Amsterdam-Rijnkanaal and Lek
Wijk bij Duurstede {prop} :: A municipality in Utrecht, with the above-mentioned town as the main population centre
wijken {vi} :: to yield, make way
wijken {vi} :: to recede
wijken {vi} :: to disappear
wijkverpleegkunde {f} :: local medical care, community nursing
wijkverpleegkundige {mf} :: district nurse (one who provides medical care locally)
wijkverpleegster {f} :: female district nurse
wijkverpleger {m} :: district nurse
wijl {f} :: a short period; a while
wijl {conj} :: when
wijl {conj} :: while (time aspect)
wijl {conj} :: while (contradiction)
wijl {conj} :: because
wijl {f} :: veil for women
wijl {f} [figuratively] :: something that veils
wijlen {adj} :: late, deceased
wijlui {pron} [archaic, regional] :: First-person plural personal pronoun (subjective); we
wijn {m} :: wine, an alcoholic beverage produced by a certain fermentation procedure; unless otherwise specified or indicated by context, made from grapes
Wijnants {prop} :: surname
wijnazijn {m} :: wine vinegar
wijnboer {m} :: owner of a vineyard
wijnbouw {m} :: viticulture, wine-growing
Wijnen {prop} :: surname
wijnfles {f} :: wine bottle
wijngaard {m} :: vineyard
wijnglas {n} :: wine glass
wijnhandelaar {m} :: wine trader
wijnhelling {f} :: a vineyard located on sloped terrain, i.e. a wine slope
wijnhuis {n} [chiefly historical] :: tavern or café that mostly serves wine
wijnkelder {m} :: wine cellar
Wijnkoop {prop} :: surname
wijnpers {f} :: A winepress
wijnrank {f} :: grapevine
wijnrank {f} :: branch of a grapevine
wijnrood {adj} :: having the color of red wine
wijnruit {f} :: rue, common rue (Ruta graveolens)
wijnsteen {m} :: potassium bitartrate
wijnsteenzuur {n} :: tartaric acid
wijnsteenzuur {n} [dated] :: levorotartaric acid
wijnvlek {f} :: A wine stain (stain caused by wine)
wijnvlek {f} :: A port-wine stain, a naevus flammeus
wijnvlekje {noun} :: diminutive of wijnvlek
-wijs {suffix} :: -wise; forms adverbs from adjectives
wijs {adj} :: wise
wijs {adj} :: nice, fun (see usage notes)
wijs {f} :: tune
wijs {f} :: mode
wijs {f} [grammar] :: mood
wijsbegeerte {f} :: philosophy
Wijsel {prop} {m} :: alternative spelling of Wijssel
wijsgeer {m} :: philosopher
wijsgerig {adj} :: philosophical
wijsheid {f} :: wisdom
wijsheid {f} :: saying, adage
wijsneus {m} :: know-it-all
Wijssel {prop} {m} :: Wijssel (river)
wijsvinger {m} :: forefinger (first finger next to the thumb), index finger
wijten {v} :: to blame
wijting {mf} :: whiting, merling, Merlangius merlangus
wijwater {n} [Roman Catholicism] :: holy water
wijze {f} :: manner, mode, way, method
wijze {f} :: melody
wijze {f} :: mood of speech
wijze {m} :: sage, wise man
wijzelf {pron} :: we ourselves
wijzen {vi} :: to point
wijzen {vt} :: to point out, indicate
wijzen {vt} :: to direct to (by extension, to send to)
wijzer {m} :: One who points, directs, indicates
wijzer {m} :: An arm or other moving part of an instrument which points out a readable value, notably a hand on a clock, or on another scaled dial
wijzerplaat {f} :: clock face
wijze van spreken {f} :: expression (colloquialism or idiom)
wijzigen {v} :: to edit, change, modify, alter
wijziging {f} :: modification, edit, change
wiki {m} :: wiki
Wikipedia {prop} :: Wikipedia
WikiWoordenboek {n} :: Wiktionary
wikke {f} :: vetch, leguminous plant of the genus Vicia
wikkelen {vt} :: to wrap
wikkelen {vt} :: to wind
wikken {vt} [archaic] :: to weigh
wikken {vt} :: to consider, ponder, weigh various options
wil {m} :: want
Wilco {prop} {m} :: given name
wild {adj} :: wild
wild {n} :: game (food; animals hunted for meat)
wild {n} :: wildlife
wild {n} :: wilderness
wildbout {m} :: A haunch of game
wildbraad {n} :: prepared game meat
wilde {noun} :: savage, uncivilized person
wilde {noun} :: brute
wilde {f} :: alternative form of weelde
wilde {contraction} [Brabantian] :: contraction of wilt gij
wildebeest {n} :: gnu, wildebeest
wildebeestenspel {n} [historical] :: an amphitheatrical spectacle involving fights with savage animals
wildebeestenspel {n} [historical] :: a circus or funfair attraction with wild animals
Wildeboer {prop} :: surname
wildebras {mf} :: A tomboy, an unruly, obstreperous child
wildeling {m} :: A wild plant, notably a fruit tree (or part thereof) fit for improvement of the species
wildeling {m} :: A fruit from such crop
wildeling {m} :: Any (notably wild) twigs used for improvement
wildeling {m} :: A savage, wild human
wildernis {f} :: wilderness
wildgroei {m} :: overgrowth; excessive growth of plants
wildgroei {m} [figurative] :: excessive growth, development or increase
wildhout {n} [chiefly Dutch East Indies] :: Any tree or woody growth that isn't teak
wildhout {n} [chiefly Dutch East Indies] :: Any wood that isn't teak
wildplassen {v} :: To urinate in a public space outside of regular toilet facilities
wildplasser {m} :: Someone who illegally urinates outdoors
wildplukken {v} :: To gather wild vegetables and fruits from nature
wildrooster {n} :: A cattle grid, usually one intended to discourage wild animals such as deer from passing through
wildvreemde {noun} :: A complete stranger
wildwissel {m} :: wildlife crossing, ecoduct
wildzang {m} [countable] :: an inexperienced or rash (young) person
wildzang {m} [uncountable] :: wild birdsong
wildzang {m} [obsolete, uncountable] :: non-standard or substandard singing
wildzang {m} [collective, dated] :: wild birds
wildzang {m} [dated, uncountable] :: nonsense, idle talk, blather
wildzang {m} :: Incorrect or substandard use, not relating to song
wildzang {m} [archaic, uncountable, by extension] :: substandard execution of an art form
wildzang {m} [obsolete] :: wrongful use, misapplication, abuse
wild zwijn {n} :: wild boar (Sus scrofa)
wilg {m} :: A willow, tree of the genus Salix
wilgenteen {f} :: A twig of a willow, suitable for wickerwork
Wilhelmina {prop} {f} :: given name: feminine form of Willem
Wilhelminaoord {prop} {n} :: Wilhelminaoord (village)
willekeur {c} [pejorative] :: caprice, capriciousness
willekeur {c} [legal] :: arbitrariness, arbitrary decision-making
willekeur {c} [mathematics] :: (+naar) randomness, at random
willekeurig {adj} :: arbitrary
willekeurig {adj} :: random
Willem {prop} {m} :: given name
Willemijn {prop} {f} :: given name
Willems {prop} :: surname
Willemse {prop} :: surname
Willemsen {prop} :: surname
Willemsoord {prop} {n} :: Willemsoord (village)
willen {v} :: to want, to desire
willen {v} [in the past tense] :: to wish
willens {adv} :: willingly, deliberately
willens en wetens {adv} :: on purpose, deliberately
willige condemnatie {f} [historical, law] :: A legal verdict sought by consenting parties to confirm an agreement
Willink {prop} :: surname
Wilnis {prop} {n} :: Wilnis (village)
wilskracht {f} :: willpower
wilskrachtig {adj} :: Displaying or relating to willpower; strong-willed
Wim {prop} :: given name, short for Willem
wimpel {m} :: pennon, pennant
wimper {m} :: eyelash
wind {m} :: wind [movement of air]
wind {m} :: flatulence, fart
wind {m} [obsolete] :: greyhound
windas {f} :: windlass
windeltrap {m} :: spiral staircase
winden {v} :: to wind (turn coils of something around)
windenergie {f} :: wind power (power harnessed from the wind)
winderig {adj} [weather] :: windy
windhaak {m} :: a clasp to fasten doors or windows, either in a fully closed position or in a fixed partially open position; a hasp
windhaan {m} :: weathercock
windhandel {m} [derogatory] :: speculative trade; literally "trade in wind"
windhandelaar {m} [pejorative] :: speculator, speculative investor
Windhoek {prop} {n} :: Windhoek (city/capital city)
windhond {m} :: greyhound
windhoos {f} :: whirlwind
windkracht {f} :: wind force, according to the Beaufort scale
windkracht {f} :: energy from the wind
windkruis {n} :: A compass rose [usually relatively simple]
windmolen {m} :: windmill
windmolengevecht {n} [chiefly figurative] :: pointless fight (useless resistance)
windmolenpark {n} :: wind farm (array of wind turbines)
windmotor {m} :: A many-bladed wind turbine, common in America in the first half of the twentieth century
windpark {n} :: wind farm (array of wind turbines)
windrichting {f} :: A wind direction, the direction from which the wind blows
windrichting {f} :: A compass point
windroos {f} :: A compass rose [possibly quite intricate]
windroos {f} :: An anemone (plant or flower of the genus Anemone), in particular the wood anemone, windflower (Anemone nemorosa)
windschade {f} :: wind damage
windscherm {n} :: A windbreak (screen to protect against the wind)
windscherm {n} [aviation] :: The windscreen of an aircraft
windstil {adj} :: calm, windless
windstilte {f} :: calm, windlessness
windstoot {m} :: squall
windvaan {f} :: weathervane
windvlaag {f} :: gust
windwaarts {adv} :: windward
windwaarts {adj} :: windward
windwak {n} :: A hole in surface ice caused by winds preventing the water from freezing shut
windwijzer {m} :: weather vane
wingerd {m} :: grapevine of the species Vitis vinifera
wingewest {n} :: A subject region that is exploited for profit; in particular used of Roman provinces or European colonies in the heydays of colonialism
winkel {m} :: shop (an establishment that sells goods to the public)
winkel {m} [obsolete] :: corner, as in winkelhaak
Winkel {prop} :: surname
winkelcentrum {n} :: Shopping centre, mall
winkeldief {m} :: shoplifter
winkeldiefstal {m} :: shoplifting
winkelen {v} :: to shop, to go shopping (typically for luxury goods, not for groceries: compare boodschappen doen)
winkelhaak {m} :: try square; or, generally, any kind of square used by masons and carpenters to measure right angles, such as a steel square or a carpenter's square
winkelhaak {m} :: a rectangular tear or cut in a piece of clothing or other fabric, in the form of a try square
Winkelhaak {prop} {m} [constellation] :: Norma
winkelhaakje {noun} :: diminutive of winkelhaak
winkelier {m} :: shopkeeper, storekeeper (an owner of a shop or store)
winkelmand {f} :: shopping basket, shopping cart
winkelpassage {f} :: an arcade (a covered passage with shops on both sides)
winkelpui {m} :: facade (of a store)
winkelwagen {m} :: shopping cart
winnaar {m} :: winner, one who has won or often wins
winnares {f} :: (female) winner
winnen {vti} :: to win, to triumph, to be victorious (in)
winnen {vt} :: to acquire
winnen {vt} :: to extract, to refine, to harvest (from base materials such as ore or crops)
winning {f} :: acquisition, gain
winning {f} :: extraction
Winschoten {prop} {n} :: Winschoten (town)
Winsemius {prop} :: surname
winst {f} :: profit
winst {f} :: gain, act or process of gaining
winst {f} :: gain, advantage, benefit
winst {f} :: victory (in a game)
winstbejag {n} [derogatory] :: inappropriate profit-seeking, profiteering
winstgevend {adj} :: profitable, lucrative
winstoogmerk {n} :: profit motive
winter {m} :: winter
Winter {prop} :: surname
winteravond {m} :: winter evening
winterband {m} :: winter tire
winterdepressie {f} :: winter depression
winterdip {m} [psychology] :: mild winter depression
winterhaven {f} :: winter harbour (harbour where ships can safely spend the winter)
winterjuffer {f} :: A winter damselfly, a damselfly of the genus Sympecma
winterkleed {n} [obsolete, human dress] :: winter coat
winterkleed {n} [birds] :: winter coat
winterkoning {m} [chiefly diminutive] :: Eurasian wren, Troglodytes troglodytes
winterkoning {m} :: wren, any bird of the Troglodytidae
wintermaand {f} {m} :: winter month
wintermaand {f} {m} [archaic] :: December
winterpeen {f} :: A large, orange variety of carrot
winters {adj} :: wintery, winterlike
winterse bui {f} :: wintry shower
winterslaap {m} [biology, chiefly in the singular] :: hibernation
winterslapen {vi} [generally not conjugated] :: to hibernate
wintersport {mf} :: A winter sport, a sports discipline fit for wintery conditions, notably involving snow and/or ice
wintersporten {v} :: To practice (a) winter sport(s)
wintersporter {m} :: A practicioner of (a) winter sport(s)
winterstorm {m} :: winter storm
Winterswijk {prop} :: Winterswijk (village/and/municipality)
wintervacht {f} [mammals] :: winter coat
winterzonnewende {f} :: winter solstice
winti {prop} {m} :: winti, a Surinamese religious tradition based on practices from African religions
winzucht {f} :: profiteering, the excessive seeking or attainment of profit
wip {m} :: hopping
wip {c} :: seesaw
wip {c} :: lever on a drawbridge
wip {c} [colloquial] :: a short period, a jiffy
wip {c} [colloquial] :: sexual intercourse
wipkip {f} [colloquial] :: spring rider, spring rocker (playing device)
wipmolen {m} :: hollow post mill; wip mill
wippen {v} :: to play with a seesaw
wippen {v} :: to overthrow
wippen {v} :: to dandle, teeter
wippen {v} :: to hop
wippen {v} [colloquial] :: to have sexual intercourse
wipwap {m} :: seesaw
wir haben es nicht gewußt {phrase} [chiefly ironic] :: Used to deride a claim of ignorance (especially regarding some wrongdoing) that is deemed to be unrealistic
wir haben es nicht gewußt {phrase} :: Used when claiming ignorance of a wrongdoing (especially a wrongdoing one could otherwise have acted to prevent)
wiri {m} [slang] :: marijuana, weed
wiri {m} :: A scraper ideophone made of a metal bar, traditionally used in music from Curaçao
wirwar {m} :: tangle, confused mess, chaos
wis {adj} :: sure, certain
wis {f} {m} :: twig
wis {f} {m} :: bundle, bunch
wis {f} {m} :: short for wisdoek (dishcloth)
wisdoek {m} :: dishcloth
Wiske {prop} [colloquial] :: a given name
wiskunde {f} :: mathematics
wiskundig {adj} :: mathematical
wiskundige {mf} :: mathematician
wispelturig {adj} :: fickle, capricious
wisperen {v} [dated] :: to whisper
wisse {f} :: cubic metre (mainly when used for firewood)
Wisse {prop} :: surname
wissel {m} [rail transport] :: points; switch
wissel {m} [sports] :: substitution
wissel {m} [finance] :: draft, bill of exchange
wisselaar {m} :: money changer
wisselaar {m} :: anything that shuffles, changes or exchanges something
wisselen {vt} :: to swap, to exchange
wisselen {vi} :: to vary, to change (over time, by circumstances etc.)
wisselgebit {n} :: One's milk teeth
wisselgeld {n} :: change (money returned after not paying exactly; stock of money used for this purpose)
wisselgeld {n} [figurative] :: bargaining chip
wisselgeld {n} [obsolete] :: fee for converting money to a different currency
wisseling {f} :: change, swap, exchange
wisselkantoor {n} :: exchange bureau
wisselkoers {m} :: exchange rate
wisselkoers {m} :: the price of a bill of exchange
wisselspanning {f} [electricity] :: alternating voltage
wisselstroom {m} [electricity] :: alternating current
wisselstuk {n} :: spare part
wisseltonig {adj} :: bisonoric
wissel trekken {v} :: To demand, to claim
wisselvallig {adj} :: changeable, variable, inconstant, volatile
wisselwerking {f} :: interaction, interplay
wissen {vt} :: to erase
wisser {m} :: wiper
wit {adj} :: white
wit {adj} [chiefly Surinam] :: having a white skin colour, light-skinned [see usage note]
wit {adj} [Surinam] :: having a relatively light skin colour
wit {adj} :: legal
wit {adj} :: pure, untainted
wit {adj} [archaic] :: clear-lighted, not dark at all
wit {n} [uncountable] :: white [color]
wit {n} [archaic] :: (short for doelwit (goal, target, the white in a bullseye))
wit {n} [slang] :: cocaine
wit {n} [archaic] :: ability to think and reason
wit {n} [archaic] :: knowledge
witbier {n} [uncountable, countable] :: witbier, a top-fermented beer, brewed from wheat and barley, mainly brewed in Belgium and the Netherlands
witbrood {n} :: alternative form of wittebrood
wit gat {n} [astrophysics] :: white hole
witgat {c} :: any bird in the genus Tringa (various sandpipers)
witgoed {n} [collective] :: white fabrics and clothes
witgoed {n} [collective] :: kitchen appliances and laundry appliances, that are devices that are often white or of a light colour
witgoud {n} :: white gold
witgoud {n} [obsolete] :: platinum
witheet {adj} :: white-hot, hot to the point of glowing bright white
witkopmeeuw {f} :: silver gull
witkopzeearend {m} :: bald eagle, Haliaeetus leucocephalus
witlof {n} {f} [chiefly Netherlands] :: Belgian endive, Cichorium intybus subsp. foliosum, a chicory eaten as a leafy vegetable
witloof {n} [Belgium] :: alternative form of witlof
Wit-Rus {m} :: a Belarusian
Wit-Rusland {prop} {n} :: Wit-Rusland (country)
Wit-Russisch {adj} :: Belarusian
Wit-Russisch {prop} {n} :: Belarusian, an East Slavic language
witsel {n} :: limewash used for whitewashing
Witte {prop} :: surname
witteboordencriminaliteit {f} :: white-collar crime
wittebrood {n} :: white bread
Witte Donderdag {m} :: Maundy Thursday
witte dovenetel {noun} :: white nettle (Lamium album)
witte kerst {m} :: snowy Christmas
witte klaver {noun} :: white clover (Trifolium repens)
witte kool {f} :: white cabbage
wittekool {f} :: uncommon form of witte kool
witten {v} :: to whiten, bleach
witten {v} :: to guise something illegal as legal, e.g. to launder (money)
witte nacht {f} [astronomy] :: white night
witte peper {m} :: white pepper
witte reiger {m} [obsolete] :: great egret, Ardea alba
witte ruis {m} [physics] :: white noise
witte spelling {f} :: unofficial spelling standard based on the Witte Boekje
witte steenkool {f} :: hydropower
Witteveen {prop} :: surname
Witte Wieven {p} [folklore, regional] :: ethereal women dressed in white associated with fog, tumuli and dolmens
Witte Wieven {p} [figurative] :: foggy patch
witte wijn {m} :: white wine
wittiger {m} [archaic] :: soothsayer
witwassen {v} :: to wash up, clean especially with a whitening agent
witwassen {v} :: to launder money; to guise something illegal as legal
WK {n} :: abbreviation of wereldkampioenschap
wobbegong {m} :: wobbegong, any shark of the Orectolobidae
Wodan {prop} {m} :: The Germanic chief god, Odin or Woden
wodka {m} :: vodka
woede {f} :: anger, wrath, outrage
woeden {v} :: to rage
woef {interj} :: woof (sound of a dog barking)
woeker {m} :: usury
woeker {m} [historical] :: lending money at interest
woeker {m} :: lending money at an interest perceived to be excessive
woekeren {vi} :: to practise usury
woekeren {vi} [especially of plants] :: to overgrow
woekerhypotheek {f} [derogatory] :: A usurious mortgage
woekerlenen {v} :: to shylock
woekerplant {f} :: parasitic plant that overgrows its host
woekerpolis {f} :: An exploitative, usurious investment insurance plan
woekervlees {n} :: granulation tissue
woelen {v} :: to churn, to turn over, to rout [e.g. of swine]
woelwater {n} :: water that wells up incessantly; a well
woelwater {mf} :: a restless person, especially a child
Woen {prop} {m} [rare] :: the Germanic chief god Woden or Odin
woensdag {m} :: Wednesday
woensdagmorgen {m} :: Wednesday morning
woensdagochtend {m} :: Wednesday morning
woensdags {adj} :: Wednesday
woensdags {adv} :: Wednesday
woensdagsmorgens {adv} :: Wednesday morning
woensdagsochtends {adv} :: Wednesday morning
woerd {m} :: drake (male duck)
woerd {f} :: man-made hill or elevation (as used in low areas to protect farmhouses against flooding)
Woerden {prop} {n} :: Woerden (town)
woest {adj} :: (concerning a creature and behavior) wild, savage, feral, ferocious, furious
woest {adj} [poetic] :: (concerning a place) inhospitable, rough, wild; desolate
woesteling {m} :: A barbaric, savage ruffian, gross boor
woesteling {m} :: A brute, crude and dangerous person
woesteling {m} :: A savage and indomitable beast
woesteling {f} :: A devastation, destruction
woestenij {f} :: wasteland, wildland, desert
woestijn {f} :: desert (environmental area with very little precipitation)
woestijnbron {f} :: oasis
woestijngebergte {n} :: desert mountain range; mountain range with little precipitation
woestijnlynx {m} :: serval, Leptailurus serval
woestijnrat {f} :: gerbil, any member of the Gerbillinae
woestijnrat {f} [historical] :: desert rat, soldier under British command in North Africa during WWII
woestijnrat {f} :: desert survivalist, somebody who's at home in the desert
woestijnvijg {f} :: A prickly pear, an Indian fig
woestijnvos {m} :: desert fox, fennec (Vulpes zerda)
woestijnzand {n} :: desert sand
Wognum {prop} {n} :: Wognum (village)
wok {m} :: A wok (large cooking pan, typical of East-Asian cuisine)
wokje {noun} :: diminutive of wok
wokken {vti} :: to wok
wokpan {f} :: A wok (large cooking pan, typical of East-Asian cuisine)
wol {f} :: wool
Woldberg {prop} {m} :: A hill formed by push moraines in north-eastern Gelderland, near Epe and Wezep
Woldberg {prop} {m} :: A small hill in northern Overijssel, near Steenwijk
wolf {m} :: wolf, undomesticated Canis lupus
wolf {m} :: one of many other canids of the family Canidae, especially of the genus Canis
Wolf {prop} {m} [constellation] :: Lupus
Wolff {prop} :: surname
wolf in schaapskleren {m} :: wolf in sheep's clothing
wolfraam {n} [chemistry] :: tungsten
wolfs {adj} :: wolfish
Wolfs {prop} :: surname
wolfshond {m} :: A wolf dog, a wolf-dog hybrid
wolfskers {f} {m} :: belladonna, deadly nightshade
wolfsmelkfamilie {f} :: spurge family (Euphorbiaceae)
wolfspin {f} :: superseded spelling of wolfsspin
wolfsspin {f} :: wolf spider, spider of the family Lycosidae
wolharig {adj} [of mammals] :: woolly, having woolly fur hairs
wolharig {adj} [of plants] :: densely hairy
wolk {f} :: cloud
wolk {f} :: visible mass of atmospheric water
wolk {f} :: visible mass of matter, in the medium air, resembling an atmospheric cloud
wolk {f} :: visible mass of matter in any medium, resembling an atmospheric cloud
wolkbreuk {f} :: cloudburst
wolkeloos {adj} :: cloudless
wolkendek {n} :: A cloud cover
wolkenkrabber {m} :: skyscraper
wolla {interj} [slang] :: alternative form of wollah
wollah {interj} [slang] :: An interjection serving to intensify a statement or to indicate astonishment
wollen {adj} :: woolen, woollen
wollig {adj} [speech] :: vague, evasive
wollig {adj} :: woolly, covered with wool
Wolmarans {prop} :: surname
wolschaap {n} :: wool sheep (sheep raised for wool)
Wolters {prop} :: surname
Wolvega {prop} {n} :: Wolvega (village)
wolvenroedel {m} {n} :: wolf pack
wolvin {f} :: she-wolf, female wolf
wombat {m} :: wombat
wond {f} {m} :: wound
wondarts {m} [historical] :: surgeon
wondarts {m} [historical] :: barber who performed surgery
wonde {f} [chiefly Belgium, usually in Flanders and Limburg] :: alternative form of wond
wonden {v} :: to wound, hurt
wonder {n} :: wonder, miracle
wonderbaar {adj} :: wonderful
wonderbaar {adj} :: marvelous
wonderbaar {adj} :: miraculous
wonderdoener {m} :: miracle maker, thaumaturge
wonderdokter {m} :: quack, alternative healer
wonderdokter {m} :: shaman, witch doctor
wonderkind {n} :: child prodigy, wunderkind
wonderkind {n} :: miraculously born child
wonderknaap {m} [literally] :: A boy genius, male child prodigy
wonderknaap {m} :: Any wonderboy, boy l.s. (child or man) excelling in something
wonderlijk {adj} :: miraculous, amazing
wonderlijk {adj} :: queer, odd
wonderlijk {adj} :: vagarious
wonderteken {n} :: miraculous sign
wondervol {adj} :: wonderful
wonderwel {adv} :: excellently, extremely well
wonderwel {adv} :: remarkably well
wondvocht {n} :: exudate
wonen {vi} :: to live (in a certain place)
woning {f} :: house, abode, residence, dwelling
woningbouw {m} :: residential construction, construction of housing
woningbrand {m} :: residential fire, housefire (disastrous fire in a residence)
woningmarkt {f} :: housing market
woningtype {n} :: housing type
woningvoorraad {m} :: housing stock
Wonk {prop} {n} :: Wonck, a village in Belgium
woon {f} :: domicile, residence, home, abode (place of living)
woon {f} :: residence, inhabiting (state of residing)
woonachtig {adj} :: resident
woonark {f} :: houseboat
woonboot {m} :: houseboat
woonerf {n} :: woonerf
woonhuis {n} :: residential building, house
woonhuisje {noun} :: diminutive of woonhuis
woonkamer {f} :: living room
woonoord {n} :: A residence, a place where one lives
woonplaats {f} :: any group of houses with a distinct name and identity, regardless of size; includes hamlets, villages, towns, cities and so on
woonplaats {f} :: habitat, place of residence
woonregio {f} :: residential area
woonst {f} [Belgium] :: dwelling, house
woontoren {m} :: residential tower
woord {n} :: word
woordafbreking {f} :: word break, word division
woordafbreking {f} :: syllabification
woordblind {adj} :: dyslexic
woorddeel {n} [linguistic morphology] :: morpheme
woordenboek {n} :: dictionary
woordenlijst {f} :: word list, vocabulary
woordenschat {m} :: vocabulary
woordenstrijd {m} :: (verbal) fight
woordenstroom {m} :: flow of speech, stream of words
woordenstroom {m} :: verbiage
woordenwisseling {f} [euphemistic] :: An angry discussion using unfriendly words
woordgrap {f} :: pun, play on words
woordgroep {f} {m} :: word category or word group
woordklasse {f} [grammar] :: word class
woordsoort {f} :: part of speech
woordspeling {f} :: wordplay, a pun
woordvoerder {m} :: spokesman or spokesperson [male or unspecified]
woordvoerster {f} :: spokeswoman, (female) spokesperson
woordvorming {f} :: word formation
worden {v} [copulative] :: to become; to get; to grow; to turn
worden {vt} [auxiliary] :: Used to form the imperfect tense of the passive voice, together with a past participle
wording {f} :: the act of becoming
wording {f} :: the moment of becoming; genesis
worgen {v} :: alternative form of wurgen
worgengel {m} :: angel of death
worging {f} :: alternative form of wurging
Workum {prop} {n} :: Workum (town)
worm {m} :: worm, vernacular term for various, mostly legless invertebrates; often nematodes or legless arthropod larvae
wormdodend {adj} :: anthelmintic
wormstekig {adj} :: maggoty, said of fruit damaged by maggots and other insects
wormvormig {adj} :: vermiform
wormvormig aanhangsel {n} :: vermiform appendix
worp {m} [veterinary] :: The act of giving birth in mammals
worp {m} [veterinary] :: The group of young animals born at the same time (from the same mother mammal)
worp {m} :: throw (flight of a thrown object)
worst {f} :: sausage
worstelaar {m} :: wrestler
worstelen {v} :: to struggle
worstelen {v} :: to wrestle
worsteling {f} :: something to be wrestled with; struggle
worstenbrood {n} [chiefly diminutive] :: hot dog (sausage in a bread roll)
wort {n} :: wort (unfermented beer)
wortel {m} :: carrot
wortel {m} :: root (especially of a plant)
wortel {m} [mathematics] :: square root, root
wortel {m} [mathematics] :: zero of a function, root
wortelen {vi} :: (used with in) to originate (from)
wortelen {vt} :: to ingrain, to root
wortelkanaal {n} :: root canal
wortelkanaalbehandeling {f} :: A root canal treatment (endodontic therapy)
wortelstok {m} :: rhizome
worteltrekken {v} [arithmetic] :: to find a root
Wotisch {prop} {n} :: Votic
woud {n} :: forest, woods, jungle
woudaap {m} :: Any of the small bitterns of the genera Ixobrychus and Dupetor
woudaap {m} :: The little bittern, Ixobrychus minutus
Wouder {prop} :: given name
woudloos {adj} :: forestless
woudreus {m} :: giant tree, towering tree
wout {m} [pejorative, Bargoens, slang] :: police officer
Wouter {prop} :: given name, akin to Walter
Wouteringen {prop} {n} :: Otrange, a town in Belgium
Wouters {prop} :: surname
wouw {m} :: A kite, certain bird of the family Accipitridae; especially of the genera Milvus, Harpagus and Haliastur
wraak {f} :: Revenge
wraakporno {f} :: revenge porn
wraakzuchtig {adj} :: vengeful
wrak {n} :: A wreck (remains of a vehicle, vessel, aircraft or other piece of machinery)
wrak {n} :: A wreck (severely damaged creature)
wrak {adj} :: defective, derelict, rickety
wrang {adj} :: astringent (mouthfeel), tart
wrat {f} :: wart (type of growth occurring on the skin)
wrattenzwijn {n} :: warthog, certain warty swine from the genera Sus and Phacochoerus
wrecht {m} [archaic] :: worker, builder, creator, wright
wreed {adj} :: cruel, callous
wreed {adj} [slang] :: wicked, cool, awesome
wreedheid {f} [uncountable] :: an indifference to suffering or positive pleasure in inflicting suffering; cruelty
wreedheid {f} [countable] :: a cruel act
wreedte {f} [uncountable] :: an indifference to suffering or positive pleasure in inflicting suffering; cruelty
wreedte {f} [countable] :: a cruel act
wreef {f} :: the arched part of the top of the foot between the toes and the ankle; instep
wreken {v} :: to (take) revenge, to avenge, to take vengeance
wreken {v} :: to punish
wrens {adj} [of horses, obsolete] :: ruttish
wrensen {v} [obsolete] :: to neigh
wrevel {m} :: resentment, irritation
wrevelig {adj} :: spiteful, cantankerous
wrijfklank {m} :: A fricative, consonant sound
wrijten {v} [rare] :: to argue, quarrel
wrijven {vi} :: to rub
wrijving {f} :: friction
wrijvingswarmte {f} :: heat produced by friction
wrikken {v} :: to pry, wrench
wringen {v} :: to wring
wringen {v} :: to twist
wringen {v} :: to wrest
wringen {v} :: to wriggle, to squirm, to writhe
wrochten {v} :: to produce, work
wroegen {v} [rare] :: to blame
wroeging {f} :: repentance, remorse
wroeten {v} :: to root, to grub
wroeten {v} :: to burrow
wrok {m} :: rancor (US), rancour (UK)
wrong {m} [heraldry] :: wreath, a ring made of two strips of cloth intertwined used on top of helmets to soften any blow
wrongel {f} :: curd
wrsch. {adv} :: abbreviation of waarschijnlijk
ws. {adv} :: abbreviation of waarschijnlijk
wsch. {adv} :: abbreviation of waarschijnlijk
wubbes {f} {p} :: irritation
wuft {adj} [chiefly Netherlands] :: frivolous, unserious, playful
wuft {adj} [chiefly Netherlands] :: capricious, whimsical
wuft {adj} [chiefly Netherlands] :: indulgent, sensuous
wuft {adj} [Netherlands, dated] :: wandering, itinerant
wuiven {vi} :: to wave
wuiven {vi} :: to beckon
wulk {f} {m} :: true whelk, one of certain whelks (edible sea snails) of the genus Buccinum
wulk {f} {m} :: common whelk, Buccinum undatum
wulps {adj} :: voluptuous, curvaceous
wulps {adj} :: wanton, lascivious
wurgen {vt} :: to strangle, to strangulate
wurggreep {m} [literal, also, figurative] :: stranglehold, choke
wurging {f} :: strangulation
wurgpaal {m} :: garrote
wurgslang {f} [zoology] :: A constrictor, serpent which kills preys by strangulation
wurgstokje {noun} [usually, used in plural] :: nunchaku
wurm {m} :: alternative form of worm
wurmen {vr} :: to worm, move by dragging one's body around
Wuyts {prop} :: surname
WW {prop} {f} [Netherlands] :: abbreviation of Werkloosheidswet
Wynant {prop} :: surname